TERUG NAAR START

Willem van Solt, Onderofficier in het Staatse Leger

Geboorte

Egidius Guilelmus/Gillis Wilhelmi [Wilhelmus/Willem] van Solt, zoon van Ottonis Christiani [Otto] van Solt en Anna van Strabach. Hij is gedoopt op 14 januari 1699 in Maastricht in de St Jacobskerk [Doopregister nr 55-81].

 Jacobskerk

Huwelijken en kinderen

Wilhelmus/Willem [1] trouwde op 24 februari 1726 in 's-Gravenhage [Gemeentearchief 's-Gravenhage register 758 folio 28] met Margarita [Maria] Buijs, nadat zij op 20 januari 1726 in ondertrouw zijn gegaan. De doorstreping gebeurde wanneer het huwelijk was voltrokken. Het kerkelijk huwelijk was op 24 februari 1726 in 's-Gravenhage [RK Oude Molstraat].

Stedelijke ondertrouwregistratie & Kerkelijk huwelijk

Maria Buijs is gedoopt op 22-06-1701 in Maastricht in de RK St Catharinakerk als dochter van Wilhelmus Buijs en Jacoba Looff. Maria is overleden vóór 1747, ten hoogste 44 jaar oud.

Voor de kinderen van Wilhelmus/Willem en Maria wordt naar hun eigen kaarten verwezen.

Bij de vernoeming van zijn kinderen is de oudste zoon vernoemd naar zijn schoonmoeder en zijn tweede zoon pas naar vader's vader én schoonvader vernoemd en de derde zoon naar zijn vader! Pas zijn derde dochter wordt naar zijn moeder vernoemd. De beide oudste dochters hebben geen herkenbare vernoeming.

Wilhelmus/Willem [2] trouwde omstreeks 1745 met Anna Maria Zimmerman.

Voor het kind van Wilhelmus/Willem en Anna Maria wordt naar haar eigen kaart verwezen.

Indien Willem van Solt nog deel uitmaakte van het Staatse Leger, dan was rond de geboorte van zijn dochter mogelijk dat hij onderdeel was van het Regiment Nationalen Bosc de la Calmette nr.8 [Eck van Panthaleon] die van 1746 tot 1748 in Geertruidenberg gelegerd was, gevolgd door het Regiment Nationalen Bosc de la Calmette nr.8 [Praetorius] van 1748 tot 1749. De compagnie Eck van Panthaleon ligt het meest voor de hand, omdat deze compagnie ook tussen 1731 en 1737 in Nijmegen gelegerd geweest is.

Overlijden

Wilhelmus/Willem is overleden vóór 1759, ten hoogste 60 jaar oud.

Beroep: Onderofficier in het Staatse Leger

Vanaf het einde van de 16e eeuw bestond het Staatse leger geheel uit beroepssoldaten, deels als garnizoenen die permanent in versterkte plaatsen lagen en deels huurlingeneenheden die bij gelegenheid van oorlog[sdreiging] ingehuurd werden. Na de strijd werden de huurlingen weer naar huis gestuurd. De garnizoenen bestonden niet alleen uit mannen, maar ook uit de bij hun behorende vrouwen en kinderen. Van soldaten die lidmaat waren van de Nederduits Gereformeerde kerk is de gang langs de Nederlandse en Belgische [barrièresteden] garnizoenssteden over het algemeen goed te volgen. Er waren ook roomse regimenten die hun eigen aalmoezeniers hadden. Met de vrede van Utrecht in 1713, kwam er een einde aan de Spaanse Successieoorlog [1701-1713]. In deze oorlog had de Republiek een belangrijke rol gespeeld in de strijd tegen Frankrijk. De strijd was zeker succesvol geweest voor de Republiek, maar had tegelijkertijd veel van haar [financiële] krachten gevergd. Na de oorlog kampte de Republiek met een enorm gestegen schuldenlast. Voor de Republiek waren een groot leger én een grote vloot niet meer aan te houden in vredestijd. Daarom moest er gesneden worden in de militaire kosten. Dit leverde echter conflicten op tussen de provincies. Holland en Zeeland wilden wel de beschikking hebben over een goede vloot, terwijl de landprovincies een sterk leger wilden. Dit soort particularistische conflicten kenmerkte de hele geschiedenis van de Republiek, maar tijdens oorlogen werden deze door de druk aan de kant geschoven. Na de vrede van Utrecht in 1713 werd het Staatse leger in hoog tempo ingekrompen. Eerst naar 40.000 en vervolgens tot 31.748 man. Maar zelfs dit aantal werd niet gehaald, aangezien de meeste provincies minder troepen aanhielden dan afgesproken was. Het effectieve aantal troepen kwam dan ook neer op ongeveer 28.000 tot 29.000 man. Van dit aantal gingen echter ook nog eens 12.000 man af die de Republiek volgens het derde barrièretraktaat [november 1715 tussen Oostenrijk en de Republiek] moest leveren. De Republiek kreeg daardoor het recht weer garnizoenen te leggen in Doornik, Meenen, Veurne, Waasten, Ieper, het fort Knocke, Namen en Dendermonde die door de Oostenrijkse keizer met jaarlijks 1.125.000 gulden werden betaald.

Garnizoen Maastricht

Wanneer Willem tot het leger is toegetreden is niet helemaal duidelijk, maar vanaf 4 april 1714 [hij was toen 15 jaar!!] staat hij op de inkwartierstaat van het Regiment van Kolonel De Savornin in Maastricht als "filius van Soldt", maar dat kan ook een verkorting zijn van "Egidius" [in de Inkwartieringregistratie van 1714/1719 minder duidelijk leesbaar, vergeleken met 1719]. Zijn vader, Otto, was in die periode "lieutenant". Die inkwartieringsstaten lopen tot april 1719. Daarna zijn er geen gegevens meer tot in 1731 in Nijmegen.

Eind 1726 werd het leger stapsgewijs weer uitgebreid naar 50.000 man toen de Republiek toetrad tot de alliantie van Hannover, eerder gesloten tussen Engeland, Frankrijk en Pruisen in Herrenhausen tegen Oostenrijk. Door deze uitbreiding werden de financiële tekorten alleen maar groter en daarom werd er al snel weer aangedrongen op een vermindering van het aantal troepen. Tegen 1726 werd de politiek van de Republiek gevormd door het idee dat "koste wat kost" een oorlog vermeden worden en een krachtige defensie noodzakelijk was. Het geld was er slechts beschikbaar voor een van de twee defensieonderdelen. Een krachtig leger werd in de achttiende eeuw als onmisbaar beschouwd en juist aan een krachtig leger ontbrak het de Republiek door de grote financiële problemen. Zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht schoot het Staatse leger tekort.

Garnizoen Nijmegen

In de loop van de tijd wordt de vesting Nijmegen verdedigd door verschillende regimenten.

De meeste blijven een bepaalde tijd in de stad. De commandant van de vesting Nijmegen is midden in de stad gehuisvest op de bovenverdieping van de Waag. Een tweede registratie is te vinden uit de periode 1731-1737 in Nijmegen waar hij als sergeant vermeld wordt in het Regiment van kolonel Hobbe baron van Aylva en de compagnie van kapitein C.J.Harel.

 

 

Zijn familienaam werd toen nog als "van Soldt" geschreven. Zijn kinderen heeft hij echter van begin af met 'van Solt' ingeschreven. Wilhelmus van Solt maakt dus deel uit van het Regiment Aylva dat in 1731 vanuit Maastricht en Stevensweert naar Nijmegen wordt verplaatst om vervolgens in 1737 naar Breda te vertrekken. In 1736 beschikte het gehele Staatse leger over 44.286 man. In dezelfde periode [1731-1737] is het Regiment van Eck van Panthaleon, ook komend uit Maastricht en Stevensweert in Nijmegen gelegerd. Gegeven de verdere garnizoensplaatsen van beide Regimenten is het aannemelijk dat Willem van Solt is overgestapt van Aylva naar Eck van Panthaleon. Immers het Regiment van Eck van Pathaleon gaat in 1737 naar Heusden en vervolgens in 1738 naar Gorinchem, in 1744 naar Doornik en in 1746 terug in Gorinchem. Dat zou verklaren waarom zijn jongste dochter in Geertruidenberg is geboren. Het Regiment was gelegerd in de dubbele legerplaats Gorinchem/Geertruidenberg.

Tot 1740 zou er geen wijziging komen in het aantal Staatse troepen. Ook kwalitatief kon het Staatse leger de proeve van bekwaamheid niet doorstaan. Manoeuvres werden vrijwel niet gehouden en de troepen raakten gedemotiveerd door het geestdodende werk van alledag. Aangezien oefening kunst baart, kan men stellen dat het Staatse leger kwalitatief geen geweldig leger was. Dat de leiding van het leger de manoeuvres niet in wilde voeren is een opvallende zaak, omdat juist in deze tijd de manoeuvres een verbeterende nieuwigheid waren, waarbij zowel manschappen als officieren getraind werden. Naast de beperkte kwaliteiten van de manschappen waren ook die van de officieren onvoldoende. Hoewel het Staatse leger zeer ruim voorzien was van officieren, school er ook veel kaf onder het koren. Veel oude officieren bleven in dienst om zo toch nog een inkomen te hebben. Het spreekt vanzelf dat de meeste van deze officieren weinig energie meer toonden. Een groot en machtig leger in vredestijd had echter nooit deel uitgemaakt van de Staatse traditie op militair gebied. Men vertrouwde veeleer op de barrière, een stelsel van vestigingwerken en fortificaties in de Oostenrijkse Nederlanden ter bescherming van de Republiek tegen agressie van Frankrijk. Dit vertrouwen was niet terecht, want de vestingen verkeerden in een matige staat. De verdedigingswerken hadden al heel wat te lijden gehad in de Spaanse Successieoorlog en waren daarna slechts onvoldoende opgeknapt en vaak al verouderd. Tijdens de oorlog van 1701-1713 was de barrière al een keer door de Franse legers veroverd, maar zij toonden weinig enthousiasme over de vestingen: "de staat van bederf van al deze vestingen tart iedere beschrijving; alle verdedigingswerken zijn van aarde, zonder stormwering of omheining van in de grond geslagen palen of staken, die tot beschutting of verdediging dienen, de buitenhellingen zijn gezakt en gemakkelijk te beklimmen; vanwege hun natte sloten, zou elk verdedigingswerk aan belegering in volle omtrek open zijn". Ook na de Spaanse Successieoorlog verkeerden de werken in een slechte staat. Financiële tekorten en een trage besluitvorming bij de gewesten zorgden ervoor dat er slechts weinig herstelwerkzaamheden of verbeteringen doorgevoerd konden worden. Bovendien moesten door de verbeterde manieren van belegeren de fortificaties uitgebreider zijn, en dus duurder. Gepleit werd voor een barrière ter zee van 140 oorlogsschepen, waardoor de kernlanden van de Republiek via de Hollandse en Zeeuwse barrière kon worden verdedigd.

Onderscheidingstekenen voor de onderofficieren in het Staatse leger tot 1795

In het laatste kwart van de zeventiende en in de eerste decennia van de achttiende eeuw was er nog geen sprake van distinctieven voor de officieren en onderofficieren zoals wij die heden ten dage kennen. Het begrip 'uniform' was nieuw en er bestonden nog geen reglementen of algemene orders betreffende de kleding. In dit tijdvak waren de officieren alleen van de manschappen te onderscheiden door de kleding, bewapening en enkele algemeen gebruikelijke attributen.

Bij de ontwikkeling van de onderofficiersdistinctieven is nauwelijks een zekere algemene regel te bespeuren. De onderofficieren droegen aan het eind van de zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw uniformen in afwijkende kleuren, waardoor zij duidelijk te onderscheiden waren van de korporaals en 'gemeenen'. Na omstreeks 1730 worden de gegevens over de onderscheidingstekens van de onderofficieren schaarser.

 

Afbeeldingen van onderofficieren zijn vrijwel niet te vinden en dan zijn de onderscheidingstekens meestal nog zeer onduidelijk aangegeven. In de lijsten van goederen, die aan de regimenten ten behoeve van de kleding gezonden werden, wordt slechts een enkele maal melding gemaakt van fournituren die voor onderscheidingstekens voor de onderofficieren bestemd zouden kunnen zijn.

 

 

Bronnen

Archief Indivieze Raad Maastricht – Conter-Rolle van de Betalinge der Servitien voor St.Andries ter Barghop; Beginnende met het jaar 1717 – fini 1727. Regionaal Historisch Centrum Limburg Inventarisnummer 972.

Uit Dr. F.G. de Wilde Onderscheidingstekenen voor de officieren en onderofficieren in het Staatse leger tot 1795.

TERUG NAAR START