TERUG NAAR START

Pieter van Solt, Onderwijzer

Geboorte

Petrus [Pieter] van Solt is geboren op 10 februari 1812 om 01:30 in Amsterdam [Register 2 folio 110v, Akte 1512], zoon van Pieter van Solt en Diena Minken. Van de geboorte is aangifte gedaan op 12 februari 1812. Uit de geboorteakte blijkt dat zijn vader, Pieter van Solt, van beroep kruiersbaas was en op de Herengragt bij de Spiegelstraat Nº155, Canton Nº4 woonde. Als Getuigen traden op: [1] Casper Hillebrand, 45 jaar, van beroep Meten van de Houtskolen, wonende op de Cloveniersburgwal bij de Spinhuissteeg, en [2] Willem van Solt, 47 jaar, van beroep Kruiersbaas, wonende op de hoek van de Wagen- en Amstelstraat Nº11.

Huwelijk en kinderen

Pieter trouwde, 18 jaar oud, op 1 december 1830 in Amsterdam [Register 5 folio 26v] met Geertrudis [Geertrudis] Looman, 24 jaar oud, nadat zij op 18 november 1830 in Amsterdam in ondertrouw zijn gegaan [Bijlagen Nº11 Ondertrouwakte]. In de ondertrouwakte had Pieter als beroep 'onderwijzer' en woonde in de Amstelstraat hoek Wagenstraat. Geertrudis was zonder beroep en woonde in de Noorderstraat bij de Reguliersgracht Nº1; haar vader was Stokviskoper. Als getuigen traden op – [1&2] de beide vaders – [3] Jan van Lieuwen, 32 jaar, schoenmaker, en [4] Henricus Hulsman, 33 jaar, winkelier.

Geertrudis is geboren in 1806 in Brielle, dochter van Mattheus Looman en Joanna Maria Meijnken, beiden uit Amsterdam. Zij is gedoopt op 30 november 1806 in Rooms-katholieke kerk Brielle [Huwelijksbijlage 18 november 1830]. Geertrudis is overleden op 9 april 1849 om 22:00 in Amsterdam, 43 jaar oud. Van het overlijden is door [1] Pieter van Solt en [2] Guillaume Philip Dupont, 40 jaar, koekebakker, wonende Sint Jansstraat 36, zwager van Geertrudis, aangifte gedaan op 10 april 1849 [Fiche 2 akte 147]. Zij woonden in de Noorderstraat, Kanton 2, Nº21.

Voor de kinderen van Pieter en Gertrudis wordt naar hun eigen kaarten verwezen.

Bij de vernoeming van zijn kinderen is de oudste dochter vernoemd naar zijn schoonmoeder, de tweede dochter niet naar zijn al overleden moeder, maar naar zijn echtgenote. De voornaam Diena komt verder in de vernoeming niet meer voor. Zijn oudste zoon wordt keurig naar vader vernoemd, maar de zoons daarna niet naar zijn schoonvader!

In het bevolkingsregister van 1851 woont het gezin van – toen – weduwnaar Pieter van Solt met zijn zes kinderen en schoonzus Suzanna Looman, schoolhoudster, in de Noorderstraat 21. Zelf is Pieter op nr 21 overleden, evenals zijn derde dochter en jongste zoon.

De kinderen zullen nog lange tijd in de Noorderstraat blijven wonen, zij het op nr 75, tot in het begin van de 20e eeuw. Dochter Anna had er een Handel in Lingeries en Confections. Zoon Willem, boekhouder bij de Credietvereeniging, woonde er en kocht het pand van zijn oudste zusters voor de som van ƒ 7.000.- [met dit bedrag was kennelijk de verzorging van de bejaarde zussen in het St.Bernardus geregeld] en het pand werd verkocht na zijn overlijden in december 1911 voor ƒ 3.500.-.

Overlijden

Pieter is overleden op 14 maart 1860 om 03:00 in Amsterdam, 48 jaar oud in de Noorderstraat, Kanton 2, Buurt AA Nº479. [Register 2 folio 102]. Van het overlijden is aangifte gedaan op 16 maart 1860. Het overlijden is aangegeven door [1] Johannes Cornelis Mulder, 45 jaar, schilder, wonende Achterburgwal f 246, en [2] Wilhelmus Martinus van Elwe, 31 jaar, kledermaker, wonende Rokin A 411.

Beroep

Schoolwet 1806

De wet voor het lager schoolwezen en onderwijs in de Bataafse Republiek van 3 april 1806 verdeelde de lagere scholen in bijzondere en openbare scholen. De eerste worden bekostigd uit particuliere fondsen, terwijl de tweede een bijdrage uit een publieke kas ontvangen. In de schoolwet van 1806 is de instructie voor de schoolopzieners en de commissies van onderwijs integraal opgenomen. De schoolopziener moet een duidelijk overzicht hebben van het aantal scholen, de typen scholen en de materiële toestand van de scholen in zijn district. Door tenminste tweemaal per jaar schoolbezoeken af te leggen krijgt hij een indruk van de onderwijzer zelf en diens pedagogische kunnen. Speciale aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de schoollokalen, het geven van onderwijs aan kinderen van minvermogende ouders, de verbetering van de maatschappelijke en financiële positie van de onderwijzers en de controle op het "onafgebroken schoolhouden en schoolgaan". De schoolopziener is lid van de departementale commissie van onderwijs, die haar gewone vergaderingen driemaal per jaar houdt. De taak van de departementale c.q. provinciale commissie van onderwijs is vierledig, te weten: a. het toezicht op de naleving van de schoolwet van 1806; b. het examineren van kandidaat-onderwijzer[e]s[sen]; c. de bespreking van de ingekomen stukken en de viermaandelijkse en jaarlijkse verslagen van de schoolopzieners; d. de bespreking van maatregelen ter verbetering en vernieuwing van het onderwijs. Buitengewone vergaderingen worden o.a. gehouden voor het examineren van kandidaat-onderwijzer[e]s[sen]. In Amsterdam was er ook een plaatselijke schoolcommissie. Na de Franse overheersing verklaart Willem I: "De Wet, van den 3den April 1806, zal, bij voortduring, beschouwd worden als de grondslag der Nederlandsche school-inrigtingen……"

De Stads Armenscholen van 1797 tot 1863.

Pieter van Solt heeft – vanaf de toelating tot het beroep in 1828 - zijn onderwijscarrière geheel doorgebracht op de Stadsarmenschool. Daarom kort enige aandacht voor dit type school. De uitroeping der Bataafse Republiek in 1795 en de daarop gevolgde scheiding van Kerk en Staat hadden tot gevolg, dat de school aan de directe invloed der Gereformeerde Kerk werd onttrokken. Het College van Curatoren der Stads Armen Scholen te Amsterdam, dat in 1797 door Burgemeesteren belast werd met het beheer dezer scholen, streefde krachtig naar verbetering van het onderwijs. Van belang zijn de activiteiten van na 1815. Curatoren verzorgden zoveel in hun vermogen was de hygiëne op de scholen. Zo bevorderden zij de vaccinatie en bestreden ze het hoofdzeer. Waar dit mogelijk was, lieten zij "draairamen aanbrengen ter bevordering der doorstraling van frissche lucht". Op raad van de schilder Pieneman lieten zij de ruiten der vensters, waar het zonlicht al te fel binnenstroomde, "besmeren met krijt, waarin wat groene verf was gemengd". Van verwarming der lokalen was in de eerste helft der negentiende eeuw geen sprake. Schoolvakanties dateren van het jaar 1803. In de maand augustus van dat jaar werd voor het eerst veertien dagen vakantie gegeven aan de leermeesters "ten einde zig wat buiten de stad te gaan verlustigen". Aller-droevigst bleef echter de toestand der schoolgebouwen. Het stadsbestuur had de zorg voor aanschaffing en onderhoud dezer gebouwen. Afzonderlijke klaslokalen bestonden niet. Alle leerlingen, groot en klein, soms 700 of meer, zaten in één grote ruimte. Het aantal scholen, dat in 1797, toen het College van Curatoren der Stads Armen Scholen werd ingesteld, elf bedroeg met totaal 3300 leerlingen, was in 1831 gestegen tot twaalf met 6000 leerlingen, terwijl 3000 leerlingen op plaatsing wachtten.

De traktementen der onderwijzers waren in 1820 – jaarbedragen - als volgt:

Eerste leermeester [hoofd]: f 900.- met vrije woning en f 94.- voor vuur en licht, f 55.- voor het schoonhouden der lokalen, f 5.- kindertoeslag voor ieder kind van 5 tot 14 jaar. Weduwen van eerste leermeesters ontvingen jaarlijks f 250.- weduwengeld. Eerste ondermeester: f 400.- Tweede ondermeester: f 150. Kwekelingen: eerste jaar f 50.-, tweede jaar f 75.-, derde jaar f 100.-

Uit de jaarverslagen van Curatoren blijkt duidelijk, dat het doel, dat men met de scholen nastreefde, naast het bijbrengen van een weinig kennis, vooral was, de leerlingen in te prenten, dat ze afhankelijk waren, dienstbaar hadden te zijn, dat ze tevreden moesten zijn met de plaats, die zij in de maatschappij innamen. In 1817 richtten Curatoren een circulaire aan de eerste leermeesters naar aanleiding van verschillende ontvangen klachten over mishandeling. Curatoren gelastten de leermeesters de lichamelijke straffen zeer spaarzaam toe te passen. De straffen mochten alleen worden uitgedeeld "na, afloop der werkzaamheden, in tegenwoordigheid der andere leerlingen en met de nodige toespraken". Het toedienen van de straf moest als afschrikwekkend voorbeeld dienen voor de overige leerlingen. Zo ging het tot 1838. Toen werd "het aanwenden van lichamelijke strafoefeningen of kastijdingen ten eenenmale aan alle leermeesters en onderwijzers op de Stads Armen Scholen verboden". Bijzonder feestelijk was de bijeenkomst in de Lutherse kerk op 23 maart 1847. Op deze dag werd het vijftigjarig bestaan van "het verbeterd onderwijs" op deze scholen feestelijk herdacht. Een gedenkpenning werd geslagen, vertonende aan de ene zijde het Stadswapen tussen de jaartallen 1797 en 1847 en de woorden: Stads Armen Scholen - Verbeterd Onderwijs. Op de keerzijde staat het zinnebeeld der Verlichting met de woorden: Onderwijs een schat voor - een schild tegen armoede. De Wet op het Lager Onderwijs van Van der Brugghen deed de Wet op het Lager Schoolwezen en Onderwijs van 1806 vervallen. De Wet op het Lager Onderwijs van 1857, die 1 januari 1858 in werking trad, bracht grote veranderingen. De Plaatselijke Schoolcommissie had als haar mening uitgesproken, dat het College van Curatoren der Stads Armen Scholen niet verenigbaar was met deze wet en dat daarom ontbinding van het college met 1 januari 1858 noodzakelijk was. Curatoren waren echter van mening, dat, waar hun college er een was van bestuur en niet van toezicht, het niet behoefde te worden ontbonden. Het stedelijk bestuur handhaafde het College van Curatoren, doch beperkte aanzienlijk zijn zelfstandigheid. Curatoren gevoelden zich daardoor miskend en gegriefd. Het gevolg van de wrijving, die hierdoor ontstond, was, dat Burgemeester en Wethouders in 1860 besloten het college op te heffen. In de wet van 1806 was aangegeven aan welke eisen de onderwijzers moeten voldoen. In de verordeningen op het afnemen en afleggen der examens werden vier rangen onderscheiden.

De vierde of laagste Rang bestaat uit dezulke, die in het Lezen, Schrijven en de beginselen der Rekenkunde, de regel van Drieën ingesloten, tamelijk bedreven zijn, en tot het geven van onderwijs, eenigen aanleg hebben. De derde uit dezulke, die, in het Lezen, Schrijven en Rekenen, zoo met geheele als gebroken getallen, wel ervaren, in derzelver toepassing op zaken van het dagelijksch leven eenige vaardigheid, van de beginselen der Nederlandsche Taal eenige kennis, en van eene goede manier van onderwijzen eenig begrip hebben. De tweede uit dezulke, die, zoo in het gewoon als kunstmatig Lezen regt bedreven zijn, eene goede nette hand Schrijven, de Rekenkunde, zoo, Theoretisch als Praktisch, regt verstaan, de voornaamste regelen der Nederduitsche Taal, benevens derzelver gronden kennen, van de Aardrijks- en Geschiedkunde eenig begrip hebben, en eene genoegzame bekwaamheid en geoefendheid bezitten in het geven van een oordeelkundig onderwijs. De eerste of hoogste uit dezulke, die - boven en behalve eene grondige ervarenheid in onderscheiden vakken van het Lager Onderwijs, en inzonderheid in de grondbeginselen en beoefening eener oordeelkundige Leerwijze - in de Aardrijks- en Geschiedkunde goede bedrevenheid bezitten, met de Natuur- en Wiskunde wel bekend zijn, en in beschaafdheid van verstand uitmunten. Het onderzoek naar de bekwaamheid of kunde ten einde gebragt zijnde, zal overgegaan worden tot het beproeven der geschiktheid in het onderwijzen, ten welken einde gevraagd zal worden nopens de wijze, waarop men de Leerlingen tot de kennis der letteren, Cijfers en eerste Grondbeginselen, en voorts tot de Kunst van Lezen, Schrijven en Rekenen, zal pogen op te leiden; wordende vervolgens het Verhaal eener geschiedenis of eene vertelling voorgelegd, ten einde de geschiktheid te toetsen in het duidelijk en klaar voorstellen eener zaak aan kinderen, en zorgende, waar de gelegenheid dit toelaat en dit dienstig geoordeeld wordt, dat er kinderen van onderscheiden jaren en vorderingen tegenwoordig zijn, ten einde eene dadelijke proeve van de vorderingen in de Onderwijskunde te nemen.

De vierde rang was de laagste rang en was bestemd voor diegenen die tamelijk bedreven zijn in het lezen, schrijven en rekenen en tot het geven van onderwijs enige aanleg hebben. Het was voor de vierde rang voldoende om examen af te leggen bij de Schoolopziener van het district. Deze moest echter verslag doen aan de commissie van onderwijs die besliste over de toelating en het bewijs. Voor de overige rangen moest het examen afgelegd worden voor de Commissies van onderwijs of de plaatselijke schoolcommissies. In de verordening stond nauwkeurig omschreven welke proeven van bekwaamheid de kandidaat moest afleggen. Het examen voor de derde rang kwam in het begin van de 19e eeuw het meest voor.

Pieter van Solt: van kwekeling tot 1e ondermeester

In de Zomervergadering van 1828 zijn de aanvragen voor den vierden Rang besproken. Pieter van Solt, 16 jaar oud, was als Kwekeling werkzaam in de Stads Armen School Nº11, had nog geen acte, heeft zijn getuigschrift ingeleverd en ƒ 2,50 examengeld betaald. Pieter van Solt is op 29 juli 1828 geëxamineerd voor Akte 4. De resultaten worden gekwalificeerd met termen in oplopende volgorde van bekwaamheid: "gering" [nauwelijks voldoende], "matig" [net voldoende], "redelijk" [ruim voldoende], "vrijwel/vrij goed" en "zeer goed". Pieter is geslaagd met een redelijk resultaat voor rekenen, gering in schrijven, matig in lezen, vrijwel in taalkunde en "allen toonden eenen vrij goeden aanleg te hebben voor het geven van onderwijs".

Wanneer Pieter de derde rang heeft verworven kan niet worden achterhaald. Op 14 oktober 1835 heeft de Provinciale Commissie van Onderwijs in Noord-Holland een acte van algemene Toelating als Schoolonderwijzer van den 2e Rang afgegeven. Vervolgens doet Pieter pogingen zo snel mogelijk de 1e Rang te bereiken. Daartoe moet hij veelvuldig examen afleggen, te beginnen in 1836. Hij is dan 24 jaar en woont: "In de Nes boven Nº9".

Op zijn nevenstaande aanvraag voor wat heette "het worden toegelaten tot het Examen naar de Vacante scholen alhier" van 21 april 1836 – waaruit overigens blijkt dat zijn 'schrijven' sinds 1828 behoorlijk is verbeterd - krijgt hij een oproep met als tekst:

Aan Pieter van Solt te Amsterdam wordt bij dezen berigt dat het Vergelijkend Examen waartoe hij zich heeft aangegeven zal gehouden worden op Woensdag den 1sten Junij 1836 en volgende dag des voormiddags ten 9 Ure in het Lokaal der Stads Armen School Nº10 op de Prinsengracht bij de Reguliersgracht en wordt hij dientengevolge verzocht zich op den hierboven bepaalde tijd aldaar te vervoegen.

Per schrijven van 13 mei 1836 wordt Pieter gevraagd zijn vakkenpakket aan te melden. Conform de inschrijvingslijst doet hij examen in "Lezen, schrijven, rekenen, Nederduitsche Taal, Aardrijkskunde en Geschiedenis". Tot de examenopgaven behoorde o.m. maak een "Tabel van de merkwaardigste gebeurtenissen van ons Nederland van 1648 tot 1748 in een verhalend overzigt onzes Staatsveranderingen gedurende dien tijd"; de uitwerking van Pieter besloeg bijna twee dichtbeschreven pagina's met jaartallen en voorvallen!

Nevenstaand zijn proeve van schrijfbekwaamheid in de vorm van een 'motto'. "Kundigheden maken het sieraad der rijken en den rijkdom der armen uit". Amsterdam, den 1e Juni 1836 - Nº24 – P.van Solt. Nummer 24 was zijn volgnummer op de inschrijvingslijst.

De eerste poging had geen succes en Pieter moest op 19 juni 1837, nu wonende in de St Jorisstraat 5, zich opnieuw aanmelden, waarop onderstaande uitnodigingsbrief volgde:

Aan Pieter van Solt te Amsterdam wordt bij dezen berigt dat het Vergelijkend Examen waartoe hij zich heeft aangegeven zal gehouden worden op Maandag den 31sten Julij 1837 en volgende dag des voormiddags ten 9 Ure in het Lokaal der Stads Armen School Nº10 op de Prinsengracht bij de Reguliersgracht en wordt hij dientengevolge verzocht zich op den hierboven bepaalde tijd aldaar te vervoegen, doch zich vooraf en wel uiterlijk den dag voor het Examen des voormiddags tusschen 7 & 9 uur te vervoegen ten huize van den Amanuensis dezer Commissie C.H.A.Rappard, wonende op de Keizersgracht over het huis met de hoofden Nº460 ten einde de mankerende Papieren, de opgave van zijn geboorteplaats en de vakken waarin hij wenscht geëxamineerd te worden, in te leveren.

Het zijn dezelfde vakken als een jaar eerder. Het examen heeft een vergelijkend perspectief. Van de 27 kandidaten – Pieter van Solt heeft nr 19 op de inschrijvingslijst - worden er 16 tot het examen toegelaten, waaronder Pieter. Er zijn kennelijk maar 5 vacatures en ook dit keer hoort Pieter niet tot de vijf besten. Op 29 mei 1838 meldt hij zich, dan wonende in de Beulingstraat 7 [foto], opnieuw aan om toegelaten te worden tot het vergelijkend examen voor schoolhouder [zijn schoonzus is dat ook] ter verwerving van "een acte van speciale admissie" door de Burgemeester afgegeven, de enige mogelijkheid om verder te komen. Er zijn twee varianten van schoolhouders, diegenen die ruimte beschikbaar stellen zonder zelf onderwijs te geven en diegenen die met de verantwoordelijkheid voor de beschikbare ruimte ook het onderwijs verzorgen. Het gaat dus weer om het hele vakkenpakket.

Aan Pieter van Solt te Amsterdam wordt bij dezen berigt dat het Vergelijkend Examen waartoe hij zich heeft aangegeven zal gehouden worden op woensdag den 13den Junij 1838 en volgende dag des voormiddags ten 9 Ure in het Lokaal der Stads Armen School Nº10 op de Prinsengracht bij de Reguliersgracht en wordt hij dientengevolge verzocht zich op den hierboven bepaalde tijd aldaar te vervoegen.

Op de inschrijvingslijst krijgt Pieter Nº4 en wordt toegelaten tot het examen. Alle opgaven en uitwerkingen zijn – net als van de meeste andere examens - bewaard gebleven. Op de onderdelenuitslagenlijst staan voor Pieter allemaal "a's, a/b's of b's", zonder een overzicht van de vacatures en wie er voor die vacatures in aanmerking komen. In elk geval behoort Pieter tot de goede kandidaten. Of hij zijn kansen om een plaats als schoolhouder te verwerven zelf erg hoog achtte in een tijdperk waarin Rooms-katholieken nog werden achtergesteld bij de Protestanten, kan uit zijn motto "Men is gewoon van magt misbruik te maken zelfs tot zijn eigen nadeel" voor de schrijfoefening niet worden afgeleid.

Ondertussen is Pieter van Solt 1e ondermeester geworden op de Rooms-katholieke Armenschool 1 aan de Nieuwmarkt en krijgt een heel behoorlijke beoordeling van de inspecteur in 1839.

"Aan het bezoek der kort tevoren opgerigte Roomsch Catholijke armenschool No. 1 heb ik meer dan gewonen tijd besteed. Twee malen heb ik haar tot dat einde bezocht. Zij is gevestigd op de Nieuwmarkt. De hoofdonderwijzer J. H. Scheurler, van den 2den rang, had tevoren eene bijzondere school der 2de klasse. Hij behoort tot de middelmatige onderwijzers en verstaat de kunst niet om orde in de school te handhaven. Hieraan is ook geenszins bevorderlijk de inrigting van het schoolgebouw, zijnde een gewoon huis, in 't welk eene opkamer de eerste of benedenste klasse bevat, waar de kleinen opeengepakt zitten, deels voor tafeltjes, deels op banken zonder lessenaartjes. Het onderwijs is er eenigszins geschoeid op de leest der stadsarmenscholen: klankmethode en spellen worden er vereenigd. Bij mijne eerste komst in deze klasse ging de school juist aan. Het Onze Vader werd door een kind opgezegd, gevolgd van het Ave Maria, en gesloten met een kruisje. Voorts werden de kinderen door een ondermeester van den 4den rang, J. Vredebuil, geoefend in het tellen uit het hoofd, niet klassikaal, maar één voor één, verstandsontwikkeling scheen er weinig plaats te hebben. Hier zaten jongens en meisjes dooreen. Eene verdieping hooger zaten de meisjes van de 2de en 3de klasse een beter vertrek en minder zamengepakt. Een ondermeester, H. Hermann, van den 3den rang, kweet zich vrij goed van zijne taak. Er werd op tamelijk goeden toon gelezen in de zedelijke verhalen van Schmidt, Logische en taalkundige ontleding werd er een weinig beoefend, ook het uit het hoofd rekenen. Nog eene verdieping hooger zaten de jongens van de 2de en 3de klasse in een laag, gedrukt en duister vertrek. Een ondermeester P.van Solt, verrigtte zijn werk goed. Het was duidelijk, dat hij in eene goede school [eene der stadsarmenscholen] opgeleid was. De leestoon deed bemerken dat het gelezene goed uitgelegd werd. Behalve hetgeen op de meisjesschool geleerd werd, werd er ook de aardrijkskunde en de vaderlandsche geschiedenis een weinig behandeld. Het schrift was middelmatig. Er hadden ook zangoefeningen plaats, doch de proeve, daarvan door den hoofdonderwijzer aan mij gegeven, was niet gelukkig. De theorie was verward en de praktijk, het gezang zelve, valsch en buiten de maat. Het getal leerlingen bedroeg nagenoeg 550. Voor meerdere was er geen plaats en de fondsen schenen te ontbreken voor de vestiging van eene tweede school. Het toezigt over deze school is opgedragen aan een bestuur, waaronder een der bestuurderen van de stadstusschenscholen en -burgerschool, Mr. A.L.Hauls".

In 1842 heeft Pieter van Solt zich opnieuw aangemeld voor vergelijkende examens, maar daarvan is het archief verloren gegaan – op onderstaande uitnodiging na – kan dus niets worden gemeld.

Aan Pieter van Solt te Amsterdam wordt bij dezen berigt dat het Vergelijkend Examen waartoe hij zich heeft aangegeven zal worden gehouden op Vrijdag en Zaterdag den 29 en 30sten April aanstaande, des voormiddags ten 8 Ure in het Locaal der Stads Armenschool Nº10 op de Prinsengracht bij de Reguliersgracht en wordt hij dientengevolge verzocht zich op den hierboven bepaalde tijd aldaar te vervoegen. Daar echter bij zijn verzoekschrift alle de noodige opgaven niet Zijn gevoegd, zoo wordt hij uitgenodigd om zich vóór of op den 23 dezer zich te vervoegen ten Kantore van den Amanuensis dezer Commissie C.H.A.Rappard, wonende op de Keizersgracht over het Huis met de Hoofden Nº460 ten einde Zijne papieren in orde te brengen.

In het jaar 1842 was Pieter van Solt 1ste ondermeester met de 2e Rang en met een Bekwaamheid van "zeer goed" en een onbesproken Gedrag op de Roomsch Catholijke Armschool Nº1 in de Warmoesstraat te Amsterdam met 360 jongens en 320 meisjes. Hij had daar een inkomen van ƒ 350.- De school had een hoofdonderwijzer, een 1e ondermeester, een 2e ondermeester, drie kwekelingen en 2 kandidaat-kwekelingen [voor het onderwijsvak werd nog in een gildenstructuur opgeleid]. Van de school wordt gezegd dat "Het school lokaal in verschillende vertrekken moetende verdeeld worden, laat dit niet na eenig ongerief te veroorzaken".

In juli 1843 meldt Pieter van Solt zich, nu wonende in de Noorderstraat 21 bij de Reguliersgracht, met een "acte van den 2e Rang berustende bij de Bestuurders der Stads Tusschen-Scholen", aan voor het vergelijkend examen over het hele vakkenpakket om te kunnen dingen "naar eene der Vacante plaatsen van bijzondere Scholen der tweede klasse". Ook daartoe had hij een "Acte van Speciale Admissie" van de "Heeren Burgemeester en Wethouderen" nodig.

Aan Pieter van Solt wordt bij dezen berigt dat het vergelijkend Examen waartoe hij zich heeft aangegeven zal worden gehouden op Vrijdag en Zaterdag den 22 & 23 September aanstaande des voormiddags ten 9 Ure in het Lokaal der Stads Armen School Nº10 op de Prinsengracht bij de Reguliersgracht en wordt hij dientengevolge verzocht zich op den hierboven bepaalde tijd aldaar te vervoegen.

Pieter wordt toegelaten met examennummer 6. De examenopgaven zijn voor – selectie -:

Aardrijkskunde > . "Welke zijn de verschillende Staten, Provinciën of Kreitsen, die te zamen uitmaken het tegenwoordige Keizerrijk Oostenrijk? Idem Koninkrijk Pruisen? Idem de landen die gezamenlijk onder den algemeenen naam van Duitsland begrepen zijn?

Vaderlandse Geschiedenis > . "Wordt gevraagd: een kort overzicht van het Leven van Jan de Wit, en eene opgave van de Raadpensionarissen na zijnen tijd?"

Opvoeding en Onderwijskunde > "Wat is zedelijk gevoel? Waardoor kan de opvoeder hetselve het best bij de kinderen opwekken?"

Nederduitsche taal > "Welke leerboeken zijn het best geschikt om de eerste beginselen van Nederlandsche Letterkunde & Geschiedenis aan de Jeugd te leeren kennen? Op welke wijze moet daarvan op de scholen gebruik gemaakt worden?"

Stijloefening > "Een brief van eenen Vader aan zijnen Zoon over den Roem".

Rekenkunde > "Een korte en duidelijke verklaring en aanwijzing van het gebruik van de regel van drieën". Vervolgens sommetjes over koop en verkoop etc.

Er was van dit examen geen uitslag in het archief, maar aan de uitwerkingen van Pieter was te zien dat hij het goed gedaan moet hebben, voor zover je dat 165 jaar later kan beoordelen natuurlijk. Uit het jaarverslag blijkt dat Pieter van Solt ondertussen ƒ 400, - verdient, maar dat zijn school nog geen eigen schoolgebouw, maar wel 430 jongens en 260 meisjes, een extra ondermeester en zes hulponderwijzers heeft. De toelichting is veelzeggend: "Het minder vooruitzicht der Hulponderwijzers maakt de Keuze daartoe bepaalder, de Tractementen komen uit eigen boezem daar er geen onderstand van Stad of gemeente bestuur bestaat; de ongelijkheid van meisjes tot jongens is toe te schrijven aan het oprigten eener meisjesschool op de Elandsgracht. Het lokaal is door ineensmelting van Kamers verbeterd, doch nog niet zoo als men het wel wenschte". De emanciperende verzuiling moest nog beginnen, maar de onderliggende discriminatie was er al wel.

Op 25 februari 1853 doet Pieter van Solt een – althans van hem bekende – laatste poging om mee te dingen naar de vacatures op de bijzondere scholen der 2e klasse. Hij vermeldt er expliciet bij dat hij weduwnaar is en vader van zes kinderen. Hij krijgt een oproep met onderstaande tekst:

Aan Pieter van Solt, Ondermeester aan de Roomsch Catholijke Armenschool Nº1 te Amsterdam, wordt berigt dat het vergelijkend Examen van Schoolonderwijzers binnen dezen Stad, waartoe hij zich heeft aangegeven zal gehouden worden op Dinsdag & Woensdag den 29 & 30 Maart aanstaande, des voormiddags ten 9 Ure in het Lokaal der Stads Armen School Nº10 op de Prinsengracht bij de Reguliersgracht en wordt hij dientengevolge verzocht zich op den hierboven bepaalde tijd aldaar te vervoegen.

Pieter doet het hele vakkenpakket, zonder de nieuw ingevoerde vreemde talen, maar scoort iets lager dan 10 jaar eerder. Niet alle uitwerkingen zijn in het archief aanwezig, hoewel hij wel alle opgaven – volgens de specificatielijst – heeft gemaakt. In 1853 genoot Pieter van Solt als Eerste Onderwijzer der 2e Rang aan de Roomsch Catholijke Armenschool Nº1 te Amsterdam nog steeds een jaarinkomen van ƒ 400.-

Terugkijkend op zijn loopbaan valt op dat Pieter al op betrekkelijk jeugdige leeftijd in een soort eindpositie is beland en dat de maatschappelijke omstandigheden in de eerste helft van de 19e eeuw voor hem niet gunstig zijn geweest. Pieter was kennelijk erg gemotiveerd om in het onderwijs te gaan werken en in voortdurende competitie te trachten zijn positie te verbeteren. De democratisering van 1848 en de daarop volgende formele afschaffing van de discriminatie op basis van religie kwam voor hem te laat – hij stierf op 48-jarige leeftijd in 1860 – om nog vooruit te kunnen komen.

Bronnen

Gemeentearchief Amsterdam, toegangsnummer 5000, Bevolkingsregister 1850-1893, inventarisnummer 639, buurt AA [nummer479] afdeling 3 deel I, blz.766; Notariële akten uit toegangsnummer 5075, notaris Adriaan Cato Schwarz, inventarisnummer 26196, Akte 427 dd 15 augustus 1905, registernummer 600 en inventarisnummer 26569, Akte 90 dd 13 april 1912, registernummer 140; het hele dossier over de examens is te vinden in toegang 263, inventarisnummer 20 – stukken onder bijlage 32, inventarisnummer 21 – stukken onder bijlage 50, inventarisnummer 22 – stukken onder bijlage 38,  inventarisnummer 23 – stukken onder bijlage 78 en inventarisnummer 27 – stukken onder bijlage 80 en 85; verder over de gang van zaken onder inventarisnummer 40, pagina 249 met de brief van Secretaris A.W.Huidekoper van De Plaatselijke School-Commissie der Stad Amsterdam en derzelver Jurisdictie. Amsterdam, 13 mei 1836, inventarisnummer 41, pagina 64 met de brief van Secretaris A.W.Huidekoper van De Plaatselijke School-Commissie der Stad Amsterdam en derzelver Jurisdictie. Amsterdam, 11 July 1837, inventarisnummer 41, pagina 146 met de brief van Secretaris A.W.Huidekoper van De Plaatselijke School-Commissie der Stad Amsterdam en derzelver Jurisdictie. Amsterdam, 7 Junij 1838, inventarisnummer 42, pagina 85 met brief van Secretaris A.E.Penning van De Plaatselijke School-Commissie der Stad Amsterdam en derzelver Jurisdictie. Amsterdam, 9 April 1842 en inventarisnummer 42, pagina 166 met brief van Secretaris A.E.Penning van De Plaatselijke School-Commissie der Stad Amsterdam en derzelver Jurisdictie. Amsterdam, 28 augustus 1843 en tenslotte inventarisnummer 44, pagina 192 met brief van Secretaris J.W.van Romandes van De Plaatselijke School-Commissie der Stad Amsterdam en derzelver Jurisdictie. Amsterdam, 19 maart 1853 met Aantekening: "Aan diegenen die hunne Stukken nog niet bezorgd hebben aangezegd om mede te brengen". Voorts is uit het Gemeentearchief Amsterdam  onder toegang 263, inventarisnummer 23 – stukken onder bijlage 127 over "Algemeene Schriftelijke Opgave van den Staat der lagere en middelbare Scholen behoorende tot het resoort der Plaatselijke School Commissie te Amsterdam over de Jare 1843" en zijn gegevens ontleend aan Amsterdamse adreslijst 1887/1888.

Uit het Noord-Hollands Archief: Publicatie van Hun Hoog Mogende, vertegenwoordigende het Bataafs Gemenebest, aangaande het Lager Schoolwezen en Onderwijs in de Bataafse Republiek en Stbl. 1814, no. 39, respectievelijk Stbl. 1857, no.103 en verder onder toegang 89, inventarisnummers 165, 171 en  235; onder inventarisnummer 393 staat een rapport van Secretaris A.Z.Hank namens Het Bestuur der R.C.Armen Scholen der Stad Amsterdam dd 13 februari 1843 aan de Plaatselijke Schoolcommissie in de Algemeene Schriftelijke Opgave van den Staat der Roomsch Catholijke Armschool Nº1 en onder inventarisnummer 250 een Algemeen Schriftelijke Opgave Nr A, getekend door President J.L.Kroes en J.Brinkman, secretaris dd 31 december 1853. Provincie Noord-Holland. Eerste Schooldistrict. Tenslotte is er nog een verslag over het Eerste Schooldistrict van de provincie Noord-Holland bezocht door H. Wijnbeek in 1839. Schoolopziener: J. Teissédre l'Ange, predikant bij de Waalsche Hervormde Gemeente Amsterdam, secretaris der Provinciale Commissie van Onderwijs, bejaard, een weinig doof, doch nog met jeugdig vuur bezield voor de belangen van het schoolwezen.

TERUG NAAR START