TERUG NAAR START

De Wisselbank

De mogelijkheden die Amsterdam als handelsstad bood trok nieuwkomers uit de Republiek, de Zuidelijke Nederlanden, Duits grensgebieden, maar ook uit Engeland, Schotland, Noorwegen, het Oostzeegebied en Portugal, met als bijzondere groepen de – deels kapitaalkrachtige en gevestigde - Antwerpse kooplieden en de Portugese – sefardim – joden. Vooral de Antwerpse kooplieden verruimde de kennis van markten buiten de traditionele Amsterdamse gerichtheid op Noord-Europa en het Baltische gebied en brachten geheel nieuwe ervaring in als bankiers, verzekeraars en internationale betalingsbemiddeling; hun bijdrage aan de groei van Amsterdam is onmiskenbaar. Aan het begin van de 17e eeuw was zelfs het gebruiken van wisselbrieven bij het Amsterdamse stadbestuur onbekend en moesten zij deze kennis bij de immigrantenkooplieden opvragen.

In 1609 werd in Amsterdam de Wisselbank opgericht naar het voorbeeld van de Venetiaanse Banco di Rialto [1587]. Doel was het onoverzichtelijke en tijdrovende betalingsverkeer te vergemakkelijken. Er was in Europa een enorme verscheidenheid aan muntsoorten in omloop, vaak van laag allooi, wat het monetaire verkeer uiterst chaotisch maakte. Alleen in de Republiek al mochten veertien steden verschillende munten slaan, dus enige standaardisering en controle was meer dan welkom. Kooplieden moesten telkens naar een van stadswege ingestelde wisselaar om hun munten te laten taxeren en ze te wisselen tegen de in het betreffende land geaccepteerde munten. Bovendien waren ze afhankelijk van particuliere kassiers, die evenals de wisselaars handig van de monetaire verwarring profiteerden. De Wisselbank was speciaal op de handel gericht, stimuleerde de girobetalingswijze en ging optreden als een openbare wisselaar en als kassier. Bij de commissarissen van deze bank konden kooplieden hun geld wisselen tegen betrouwbare munten, zodat de stad toezicht hield op de geldstroom en kon ingrijpen bij valsemunterij. Bij het wisselen van geld werden munten van laag allooi geruild tegen zwaar volwaardig geld. De bankbedienden accepteerden deposito's, regelden kosteloos het giroverkeer en kochten edelmetaal en niet-gangbare penningen in. De Wisselbank mocht het aangekochte edel metaal en de niet gangbare penningen niet zelf verhandelen, maar moest het naar een van de Munten in het land sturen. Die sloegen er dan weer nieuwe, betrouwbare munten van. Het stadsbestuur verordonneerde dat alle wissels van honderd pond Vlaams [zeshonderd gulden] of hoger bij de bank betaalbaar gesteld moesten worden. Zo werden de kooplieden gedwongen een rekening te openen. Ook vorsten, steden en regeringen openden rekeningen bij de Amsterdamse Wisselbank. De bank was er niet voor kredietleningen, al kwam dat op oneigenlijke wijze voor wanneer iemand meer uitgaf dan op zijn rekening stond. Het geld op de rekeningen kon niet door schuldeisers in beslag worden genomen; de stad was aansprakelijk voor de deposito's. Wie meer uitgaf dan zijn deposito bedroeg, moest een boete betalen van 3% over het te veel uitgeschreven bedrag. Winst maken was niet het eerste oogmerk van de Wisselbank. Toch vloeide winst voort uit: de opbrengst der boeten; het inkopen en doen munten van edel metaal; het bij het wisselen berekende percentage [maximaal voor goud 2,5% en voor zilver 2%]; de verkoop van edel metaal aan de goud- en zilverdraadtrekkerijen, een in de 17e eeuw bloeiende bedrijfstak; de [verboden] handel in edel metaal. Behalve aan de eigen stad, grote ondernemingen als de VOC en het gewest Holland verleende de Wisselbank geen krediet. Aan de stad Amsterdam en aan de VOC werden kortlopende kredieten verleend. Die gebruikte het geld voor het uitrusten van schepen en het betalen van de gage. Dit krediet werd na enige maanden afgelost uit de opbrengst van de binnengelopen schepen. Hierdoor kreeg de bank een groot vertrouwen. Ten behoeve van de armen moest elke nieuwe rekeninghouder tien gulden betalen. De VOC kon echter in de loop der tijd niet langer de verleende kredieten van ruim 7,5 miljoen terugbetalen en dat leidde tot het einde van de Wisselbank. De Wisselbank was gevestigd in het Oude Stadhuis waar goed afsluitbare kelders waren en eenvoudige toegang voor klanten gerealiseerd kon worden. Het bestuur werd door de vroedschap aangewezen uit de kring van het stedelijk patriciaat. De Wisselbank heeft wel de handel vergemakkelijkt, maar slaagde er niet in de monetaire wanorde te beteugelen.

Over het tot stand komen van de wisselbank

Behalve de wisselaars stonden ook de kassiers in een slechte reuk. In de vergadering der Staten van Holland werd in 1603 een verbod der kassierderij overwogen. Namens Amsterdam werd echter opgemerkt, dat dit bedrijf voornamelijk daar ter stede werd uitgeoefend en dat het dus aangewezen was deze materie bij plaatselijke verordening te regelen. De 2e juni 1604 is dan ook inderdaad te Amsterdam een verordening uitgevaardigd, waarbij het kassiersbedrijf werd verboden, omdat "daaronder groot bedroch is schuylende ende onder andere met uytwegen van de sware goude ende silvere penningen ende deselve op verbadene ende andere Munten te senden om geconverteert te worden in nieuwe ende andere opgedrongene penningen ende de lichte wederomme onder de gemeente uyt te geven". Wegens het groote verzet, dat terstond uit handelskringen oprees, is deze verordening echter niet toegepast. Maar eenige jaren later - bij keur van 12 Juli 1608 - is het verbod der kassierderij opnieuw afgekondigd. Bovendien werd het betalen per assignatie verboden, aangezien men, om betaling van een vordering te erlangen, van den een op den ander verwezen werd "bynae soncter eynde".

Ook deze keur lokte weer verzet uit van de zijde van de handel. In een door 84 kooplieden onderteekend adres wordt betoogd, dat de handel de diensten der kassiers niet kan missen. Eveneens wordt in dit voor de kennis der handelsgebruiken zeer belangrijke stuk tegen het verbod der assignaties geprotesteerd. Er wordt wel eens wat veel en lichtvaardig geassigneerd - aldus het adres - maar een koopman kan niet altijd voldoende contant geld in kas hebben en moet dus wel van assignaties gebruik maken. Bovendien zouden degenen, die wissels moeten voldoen en "ordre hebben om de penningen wederom te trekken", genoodzaakt zijn om reeds vóór de vervaldagen weer te trekken om het geld tijdig gereed te hebben, en eveneens zouden zij, die wissels moeten incasseeren "met ordre om tselve weder op wissel uyt te doen", geen geld mogen geven, voordat zij het in kas hebben, hetgeen in strijd is met het gebruik en "den loop van den negotiën zeer retarderen soude"; in het bijzonder zou dat zeer slecht te pas komen op data als ultimo Juni en ultimo November, wanneer "veel hondertduysent florenen tegelijck moeten betaelt, getrocken ende gedisponeert worden".

Tekst van het door Hans van Solt als "eerste ondertekenaar" geleide adres van de 84 kooplieden, waaruit blijkt dat hij tot de belangrijkste kooplieden in Amsterdam behoorde.

No. 18. Request van een groot aantal kooplieden, waarin zij opheffing van het verbod van liet kassiersbedrijf verzoeken.

(1608 vóór Juli 29.) Keurboek H.f.255.

Geven met alle reverentie te kennen, Uwe E. altijt onderdanige ende goetwillige, de cooplieden, desen ondertekent hebbende, hoe dat zij, supplianten, bevinden, dat het de goede Godt belieft heeft dese stede Amsterdamme te begaven ende te segenen met zoo groote menichte van coopluyden ende menichfuldige variëteyt van allerley handel ende negotie, dat d'een coopman qualíjck weten can die maaiere ende gelegentheyt van den handel, daer hem de ander mede geneert, ende dat daeromme lichtelijck, op het aengeven van eenige cooplieden, die niet en letten dan op de gelegentheyt van hare eygen handel, wat gestatueert can worden, dat in de negotiën van anderen qualick practicabel ende seer schadelijck is, gelijck zij, supplianten, bevinden bij de keure, die Uwe E. den 15en July lestleden belieft heeft te laten publiceeren belangende het assigneren ende houden van cassiers. Want al is't dat U. E. met goede redenen soecken te verhoeden de swaricheydcn, die daer veroorsaect worden door de quade practijken van eenighe wisselaers, houdende de cas van verscheyden coopluyden, ende van de onbeleeftheyt, die sommige cooplieden plegen met al te veel ende al te lichtvaerdich assigneren, so zal niettemin claerlijk blijcken, soo 't U. E. gelieft te letten op tgeen dat hier volcht, dat het universael eerbot van assigneren ende gebruycken van cassiers voor veel coopluyden zeer schadelijck ende niet practicabel is, alsoo 't dickwils gebeurt, dat de coopman, die gelt hebben moet, haestich is, doordat het gelt, dat hij garen ontfangen soude, off versonden sal worden off getelt aen een vreemt man, die gereet is om te vertrecken, soodat hij zonder sijn groote schade niet en zoude connen verwachten, totdat sijn debiteur het gelt - dat hij van een derde hebben moet - ontfangen ende hem getelt sal hebben, te meer alsoo 't sijn debiteur lichtelijck qualick te passe zoude mogen comen om soo terstondt het gelt te halen ende weder uyt te keeren, soodat het een groot geryf soude wesen voor de een ende voor de ander, dat men terstondt mochte gaen ende ontfangen het gelt, daer 't gereet is, voorcomende daermede oock d'onnodige moeyten van het gelt twee mael te moeten tellen, twelck dickwils geen cleyn verlet zoude wesen voor cooplieden, die te veel te doen hebben, soodat dit gerieff - onder correctie - niet en behoort verboden te worden ende veelmin beswaert met de groote peen van 25 guldens op elcke 100 guldens, die men verbeuren soude als men per assignatie betaelt zoude worden, twelck, als de sommen groot waren, wel eenige 1000 guldens mochte bedragen ende een zeer groote straff wesen soude van een cleyne ende nootsaeckelijcke misdaet. Het gebeurt ook dickwils, dat men gelt hebben moet van eenen, daer men een wisselbrief op heeft ofte die men, gelt treckende, wisselbrieven gelevert heeft, daer men niet volcomelijk in gerust is, soodat men daerom te harder om betalinge aenhout, ende gevoelende, dat het gelt niet zeer gereet is, daeromme garen een assignatie aenneempt op een man, die men beter can, om toesegginge ende betalinge te becommen ende vast te gaen; tselve en is immers mede geen werck van soo groote schult, dat men daer veel honderde oft duysenden mede behoort te verbeuren, twelck nochtans, als men de letter van de keure volgen soude, lichtelijck conde gebeuren. Noch valt te considereren, dat alle diegeene, die met wisselbrieven belast zijn ende ordre hebben om de penningen wederom te trecken, om deze keure te voldoen, genootdruckt zouden wesen vóór de verschijndagen van de wisselbrieven te trecken om op deselve verschijndagen het gelt gereet te hebben, ende die wisselgelt moeten ontfangen, met ordre om tselve weder op wissel uyt te doen, en souden geen gelt geven mogen, voordat zij tselve van de verschenen wisselbrieven in cassa hadden, twelck grootelijek tegen 't gebruyk van de cooplieden strijden ende den loop van de negotiën zeer retarderen soude ende tot alle tijden qualijck te pas soude commen, doch principalijck ultimo Juny ende ultimo November, alsser veel hondert duysent florenen tegelijck moeten betaelt, getrocken ende gedisponeert worden, gelijck al diegeene, die van zulcke negotiën weten, beter verstaen ende mondeling verclaren connen dan men met cortte woorden bij geschrift stellen can.

Dus verhopen die supplianten, dat Uwe Ed., nae hare goet oordeel, genoech gevoelen, dat men de pene, in de keure begrepen, niet en behoort te laten commen dan tot laste van dengeenen, die yemandt met assigneren ende overwijsen tegens sijn danck soude willen guellen. Ende vertrouwen, dat U.E. de meergemelde keur met een bequaeme interpretatie dadelijck mitigeren zullen, opdat den handel, die bijnae stil staet om de duysterheyt van de kenre, haer behoorlijcke loop weder nemen mach.

Wat belangt het gehruycken van cassiers, dat is oock van zulcke natuer, dat sommige cooplieden, die groote handel doen, deselve qualijck ofte gans niet missen mogen, zoodat het grotelijck van node is, datter middel gesocht worde, dat dieselve cooplieden het geryff van cassiers mogen behouden, ende gelijckelijk wel verhoet blijven de swaricheden, die de cassehhoudende wisselaers veroorsaeckt hebben; twelck - onder reverentie ende verbeteringh van U.E. -- soude geschieden, als de houders van cassen geen wisselaers waren ende belofte deden, dat zij hier souden laten genoegen met het loon, dat zij van de cooplieden souden bedinghen ende volcommelijk naelaten alle de quade practijcken, in de keur breder verhaalt.

Ende alsoo de gelegentheyt van den handel de supplianten dwingt hetgeen dat voorsegt is, niet eerbiedinge te kennen te geven ende ootmoedelijk te begeren, dat het U.E. gelieve op alles te letten ende te versien, totdat U.E. haerlieder heerlijck ende profijtelijck voornemen van een banck in train gebracht sullen hebben, soo vertrouwen de supplianten, dat mijnheeren middelertijt ende metten eersten zulcke ordre stellen sullen, als de gelegentheyt van de coophandel is vereysschende.

Dit doende etc.

Ende was onderteekent: Hans van Soldt, Jan Janss.Corver, Jan van de Beccke, Jan Thijss.Vleyshouwer, Denys Desmaistres, Pieter Elias van Geel, Hijnrich Berckmann, Abraham Boom, Albert Schuyt, Jeronimus de Haze, Herman Heesters, Jan Ie Bruyn, Jasper Grevenraet, Dirck Vlack, Laurens de Groote, Marten van Bergen, Leonard Ray, Baltasar van de Veken, Hendrik Broen, Franchoys van Hove, Emanuel van Baseroode, Jaspar van Wickevoort, Harman Hustman; Jaspar Coymans, Lambert van Twenhuysen, Dierck van Os, Balthazar Coymans, Adriaen Andriess., Louis de la Beque, Samuel Becker, Wessel Schenck, Joachim Smalls, Arnoult van Liebergen, Antonio Schliecher, Pelgrom van Dronckelaer, G.Wuytiers, Dirk Wuytíers, H. Cromholt erffgenaem van Jan van Baerle, Hr. Duysterloo, Jaques Damman, Jacob Schaep, Pr.van Stompwijck, Nicolas du Gardijn, Jacq.Verbeeck, Adriaen Martin ende Guyliam Papenbroeck, Jan Munter, Jasper Quinquett, Niclaes Seys, Paulus en Steffa Pelgroms, Jan de Wale, Jacques Nicket, Peeter Belten, Leonardt Rans, Jacques Bernart, Martin de Meyer, Pauwels Biscop, Joost van Beeck, Albert Becker, Tho.Hermitage, Antonio van Surch Jaspersz., Cornelio Snellinck, H.Calandrini en Guil.Bertoloty, Alexander v.Berge, H.Janzoon Gillis ende A.Hooftman, Abraham de Lingne, Isaac le Maire, Jaques Dragon, Jean Staffaert, Abraham Luls, Salomon Voerknecht.

Dit protest had een verzachting der keur ten gevolge, die echter voor de handel weinig bevredigend was. Er mocht éénmaal geassigneerd worden, maar dan ook niet meer. Men mocht van de diensten van een kassier gebruik maken, mits deze "niemant anders als eenen coopman zal moeten dienen"! Dat tegen deze zonderlinge bepalingen niet is geprotesteerd, is waarschijnlijk te verklaren uit het feit, dat intussen - de 18e juli 1608 - door de Vroedschap het besluit was genomen om een wisselbank op te richten, die tegelijk ook als algemeene kassier zou fungeeren.

No. 20. Resolutie der Vroedschap, waarbij de concept-ordonnantie voor de Wisselbank wordt goedgekeurd.

1609 Januari 29. Resoluties Vroedschap 9,f.367.

Voorts is ter vergaderinge gelesen ende geëxamineert geweest d'ordonnancie, geconcipieert om alhier op te rechten een banque, mitsgaders de keure, die daerop is geraempt om gepubliceert te worden, beyde hiernee geregistreert. Ende alsoe goede hope word gegeven, dat deur 't oprechten van de voors. Banque de coopluyden grootelicx sullen worden gerieft ende veele confusiën in 't stuck van de munte geweert, soo is bij de heeren 36 Raden 't voors. geconcipieerde goet gevonden ende geapprobeert, dat mede bij publicatie sal mogen werden vernyeuwt tgund 't placcaet van de munte in 't regard van de wisselaers om d'selve in thoom te houden is statuerende, ende voorts tgund tot vordernisse van deselve saecke uyt de voorgaende keuren deser stede sal dienen gedaen.

No. 21. Ordonnantie voor de Wisselbank.

1609 Januari 29. Resoluties Vroedschap 9,f.367.

Ordonnantie om binnen Aemstelredamme op te rechten een Bancque, alwaer een yegelijek zijne gereede penningen zal vermogen te brengen om van deselve te mogen disponeren nae zijn geliefte.

Eerst sal de stad responderen ende vaststaen voor alle de wisselen ende penningen, die een yegelijk in de Banque sal hebben gebracht ofte andersins aldaer vercregen, onder 't verband van alle der stede goederen, in conformité van de resolutie van den Raed, daerop genomen, ende de keure, daerop gevolgt.

Ende sal de voors. Bancque worden bedient ende geregeert bij d'eersaeme Frans Heindricxs. Oetgens, oud-burgermeester, dr. Dirck Bas ende Dirck de Vlaming, Raden ende oud-schepenen, als oppercommissarissen, daertoe bij den heeren Burgermeesteren ende Raden vercoren. D'welcke dagelicx ten openen van deselve Banque aldaer sullen compareren ende bezorgen, dat een yegelijck, die sijn wisselen ende penningen aldaer sal willen brengen ofte op deselve sal willen disponeren ofte in specie wederom lichten, op 't spoedichste ende geryeffelijckste worden geholpen.

Dat mede diegeene, die eenige speciën van gout ofte silver in andere penningen zullen willen permuteren ofte verwisselen, soe nae ende veel mogen worden geryft alst doenlijck sal sijn.

Dat alle parthijen, die men in contant ter Bancke sal brengen, opte recepisse van een der ontfangeren derselver Banque, die d'selve penningen sal hebben ontfangen, te bouck gebracht, de recepisse daervan geliasseert ofte bewaert, d'ontfanger debiteur ende de brenger crediteur gemaeckt sal worden.

Ende dat alle penningen, die in specie wederom gehaelt of te uyt de Bancque gelicht sullen worden, eerst gebouckt ende daernae op de assignatie ofte ordonnantie van een bouckhouder der Bancque, geparagrapheert bij een der voors. oppercommissarissen, sullen worden betaelt bij den ontfanger, daerop d'zelve assignatie sal houden.

Ende sullen alle parthijen, tsij off d'zelve in specie in de Banque sijn gebracht ofte daeruyt worden gehaelt ofte andersins bij rescontre ofte overdracht goet gedaen, bij twee bouckhouderen tegelijck worden gebouckt; te weeten bij een journalist, die alle parthijen in zijn journael volgens sal stellen, met verclaringe van de natuyr ende cause der betalinge soe duydelijk ende claer als doenlijck sal sijn, ende tegelijck bij een grootbouckhouder, die elcke parthije daetelijk sal stellen in sijn grotenbouck, soewel op 't debet van degeene, die daervan debiteur wordt, als op 't credit van degeene, die de betalinge doet, ende dat soe cort ende claer als doenlijck sal zijn.

Ende zullen teleken nae 't sluyten van de Banque ofte immers desselven daegs alle de parthijen van dien dagh ingeschreven, nae gedaen collatie tusschen 't voors. journael ende grotebouck, daeruyt in een ander ende suver grotebouck worden overgedragen, suver ende net, op debet ende credit, gelijek dat behoort. Alsoe dat voor 't openen van de Banque des anderen daegs alle parthijen volcommelijck overgedragen ende alle de namen daervan op 't register ofte bladenwijzer gebracht sullen zijn, nae het vervolgh van de twee eerste letteren van elcke naem als ab. ac. ad. ae, ende soe voorts. Welverstaende dat soewel in ('t) tweede als in 't suver grotebouck op elck blad nyet dan eens, ofte ten hoogsten twee mans reekeninge sal worden gehouden.

Ende omdat op 't eerste aengeven bij den voors. tweede bouckhouder geen tijt soude worden verloren deur 't opsoucken van elcx blat, soe sal d'adjunct ofte derde boeckhouder, die aen de slincker hand van den voors. tweeden sal sitten, stracx als de parthijen worden aengeteyckent, op een parckement stellen den naem ende folio van de parthije, die daer word gebouckt, te weeten de crediteur ende debiteur elcx apart, ende elck van dien zijn billet behandigen, ende dat d'selve, wederom commende, daeruyt het folio soude mogen aengeven ende alsoe stracx, sonder opten bladenwijser te soucken, geholpen te cunnen worden.

Ende, omdat op yder blad nyet dan een ofte twee mans reeckeninge en word gehouden, sullen daerom het tweede grotebouck met het suver grotebouck in hunne foliën moeten accorderen, alsoe dat, alwaer 't dat eenige der voors. billetten waren verloren, de namen daervan bequaemelijck opten bladenwijser sullen worden gevonden.

De voors. adjunct ofte derde bouckhouder sal oick de foliën van alle parthijen, die bij den tweeden bouckhouder te bouck worden gestelt, op yder dagh vervolgens in een cleyn registerken aenteyckenen, opdat men bequaemelijk na 't sluyten van de Banque de reeckeninge dergener, die dien dach sijn verandert, wederomme opsommere ende ondertrecke, om alsoe telckens duydelijck ende claer te mogen sien de gestalte van yegelicx reeckeninge ende daermede voorcommen, dat nyemand te veel sal cunnen doen affschrijven.

Alle wisselen van hondert ponden Vlaems ende daerboven zullen ter Bancque gerescontreert ofte betaelt moeten worden, op pene van qualijck betaelt te zijn ende daerenboven noch op de verbeurte van vijff en twintich gulden op yder parthije.

Alle gereede penningen, die in specie ter Bancque sullen worden gebracht, zullen worden ontfangen bij den ontfangers der Bancque, die men voor 't eerste drie sal stellen, van dewelcke een yegelijck voor sijn eygen ontfang sal verantwoorden.

Ende sullen de voors. ontfangers alle werckendagen tweemael des daegs in de Banque compareren ende aldaer blijven, te weeten: voormiddaegs van acht uren tot elffen toe ende des naemiddags van twee tot vijff uren toe, omme dengeenen, die eenige penningen ter Banque brengen ofte vandaer sullen halen, daetelijck ende op't spoedichste te helpen.

Ende om tzelve bij de beste ordre te doen, soe sal die eerste die van de voors. ontfangers ledich sal sijn, datelijl; beginnen te ontfangen tgeene eerst ter Banque sal worden gebracht ende d'ander, mede ledich sijnde, de naervolgende, opdat diegeene, die hunne penningen brengen, nae malcanderen vervolgende, op het spoedichste worden gerieft.

Sullen diegene, die hunne penningen in manieren voors. ter Bancque sullen hebben gebracht, ter eerster ure daernae als men de affschrijvinge doet opte recepisse van de ontfangers, daeraen zij hunne penningen sullen hebben getelt, d'zelve parthije te bouck doen brengen om henluyden te valideren daer ende soo't sal vereyschen. Desgelicx sal elck der voors. ontfangers dengeenen, die op hem bij ordonnantie ende geparagrapheert als voren sal sijn geassigneert, op 't spoedichste voorthelpen ende daetelijck betalen, d'assignatie nae hem nemen, deurhalen ende liasseren, om met deselve sijnen uytgheeft te verifiëren.

De voors. ontfangers zullen alle goede ende silvere penningen ontfangen ende uytgeven bij 't gewichte, tsij dan in masse, bij de marck ofte bij 't getal, naedat de qualiteyt ofte quantiteyt van de speciën, die daer ontfangen ofte uytgegeven sullen worden, sal vereyschen.

Ende sullen van haren ontfang ende uytgeven houden pertinente specificatie in debet ende credit, vervolgens nae maleander, ende alle avonds sommeren tgeen van dien dagh ontfangen ende uytgegeven sal sijn.

Ende sullen de voors. ontfangers tot hunnen dagelicxen ontfang ende uytgheeff hebben ende houden elck haer tresoor apart, ende dat in de Banque, daervoren elck voor sijn eygen ontfang sal gehouden zijn te reeckenen ende verantwoorden.

Des sal elck ontfanger tot den daegelicx uytgeeff gelaten worden zeeckere somme van penningen. Doch alsoe dat, d'selve excederende de somme van vijff ende twintich duysent gulden, d'oppercommissarissen van dezelve sullen lichten sodanige somme als sij goet sullen vinden ende d'selve brengen in't secreet, daertoe geordonneert.

Ende om dengeenen, die eenige bysundere speciën in hare negotiën op toebate sullen begeren, mede op 't spoedichste te gerieven, sullen de oppercommissarissen daerop letten, dat de Banque van sodanige speciën, die totte negotie op verscheyden quartieren meest worden gerequireert, soeveel doenlijck ral sijn., mach worden versyen, daerop geven ende nemen sodanige toebate als de reden sal vereyschen.

Ende sal daertoe speciaelijck moeten vaceren ende worden gebruyckt ………, die mede een bysunder tresoor sal houden ende daervoren verantwoorden. Ende sullen in desselfs handen worden gestelt sulcke speciën ende sodanige quantiteyt als d'oppercommissarissen zullen nodich achten. D'weleke, bij kennisse der oppercommissarissen, aen de muntmeesteren der Vereenichde Provinciën sal leveren sulcken quantiteyt van gout ofte silver, tsij dan in massa ofte specie, om in anderen geconverteert te worden, als d'selve goet sullen vinden. Die mede, met kennisse als voren, uyt andere landen ende rijeken sal mogen doen furneren, commen ende ontfangen de massen ende speciën, totte voors. negotie nodich. Ende sal van alles houden pertinent register, soe van ontfangh als uytgeven, qualiteyt, gehalt ende gewichte, mitsgaders van tgene daeraen word geproffiteert.

Sullen mede d'oppercommissarissen daerop sien, dat in 't secreet worden gebracht sodanige speciën, die men, tsij dan tot veranderinge ofte tutte aenstaende negotie, meest behouft, om bij grote begeerte van denselve aengetast ende gebruyckt te worden.

Dat oick geene penningen in de Banque sullen mogen worden gearresteert.

Oick dat geen minder payement in de Banque sal worden ontfangen dan schellingen ende oick nyet meer als drie gulden op yder hondert gulden.

Zullen oick alle diegeene, derwelcker penningen ter Bancque commen sullen, tot vervallinge van de oncosten, die tot het opstellen ende onderhouden van de voors. Banque van Wissel bij desen stede gedragen sullen moeten worden, op 't sluyten van hare reeckeninghe gehouden sijn tsamen te betalen een halve stuver van elcke hondert gulden, voor 't ontfangen ende uytgeven van dien.

No. 22. Keur betreffende de Wisselbank.

1609 Januari 31. Keurboek H,f.263v. Gedrukt: Handvesten (1748), p.673; Mees, p.283.

Alsoo om alle steygeringe ende confusie in 't stuck van de munte te weren ende de luyden, die eenige speciën in de coopmanschap van doen hebben, te geryven:, mijn heren van den Gerechte met auctorisatie van de heren Staten ende bij advys van de heren sess-en-dertich Raden deser stede, hoochnodich geacht hebben, datter ordre gestelt worde op 't stuck van 't wisselen ende tgeen daeraen dependeert door het oprechten van een banck van wissel: - so is 't dat mijn voors. heren, tot gerieff ende verzekertheyt van een yegelijck, hier ter stede een Bank van Wissel geordonneert hebben, daerinne een yegelijcken sal mogen brengen alle zulcke penningen, massen, grenaille ende bilioenen als hij goet zal vinden daer te laten comen, ende dezelve penningen oft waerde van de voors. massen tot zijn believen daer weder uyttrecken. Mits dat dezelffde penningen in gereden gelde aldaer gebracht werden, nyet minder als ter somme van driehondert guldens teffens, zonder cleynder speciën als schellingen. Ende van deselffde cleyne speciën zal men niet meer dan drie guldens op elcke hondert guldens mogen tellen, voor welcke penningen de stadt vaststaen ende responderen sal. Des wordt een yegelijck verbooden meerder somme van penningen op de Banck te assigneren als hij daerinne is hebbende, op pene van drie ten honden te verbeuren. Ende sullen degene, die eenige speciën sullen willen permuteeren, ter voors. Bancke de speciën mogen versoecken, mits daervan gevende soo weynich toebaets als eenichsins doenlijck zal wesen.

Voorts, opdat de penningen, op wissel getrocken, te beter ende zekerder betaelt mogen worden, hebben de voors. mijnheeren noch gestatueert ende gewillekeurt, statusren ende willekeuren mits desen, dat alle penningen, daervan alhier nae den 14en Febrnary eerstcomende wissel geslooten ral worden van seshondert guldens ende daerboven, ende die buyten getrocken zijn ter somme als vooren, om alhier ter stede d'zelffde te voldoen, na den voors. 14en February vervallende, ter Bancke voors. respectivelijk betaelt zullen moeten worden, mits dat de stadt als boven voor de Banck vaststaen ende responderen zal. Op pene dat de voors. wisselen, die anders als ter Bancke betaelt sullen worden, voor qualijck betaelt gehouden ende daerenboven bij de contraventeurs telckens vijff en twintich gulden verbeurt zullen worden.

Ende, opdat d'ordre van de voors. Banck te beter in treyn gebracht ende onderhouden mogen worden, en zullen geene penningen, ter Bancke gebracht, aldaer arrestabel wesen. Sullen oock alle degene, derwelcker penningen ter Bancke comen sullen, tot vervallinge van de oncosten, die tot het opstellen ende onderhouden van de voors. Bank van Wissel bij deser stede gedragen zullen moeten worden, op 't sluyten van haer rekeninge gehouden zijn tzamen te betalen een halve stuver van elcke hondert guldens voor ontfangen ende uytgeven van dien.

Bronnen

Roelof van Gelder & Reneé Kistemaker: Amsterdam 1275-1795 De ontwikkeling van een handelsmetropool - Meulenhoff Informatief - Amsterdam 1982

Geschiedenis van Amsterdam, centrum van de wereld, Deel II-1 1578-1650 – SUN, Amsterdam 2004.

Dr J.G.van Dillen – Bronnen tot de geschiedenis der wisselbanken:- 's-Gravenhage, Nijhoff, 1925 en De Amsterdamse Wisselbank in de 17e eeuw – Economist jrg 1928 nr 4/5.

TERUG NAAR START