TERUG NAAR START

VAN COMMISSIONNAIRS

§ 106. Een commissionnair is iemand, die op zijnen eigen naam of firma, en tegen het genot van zeker loon of provisie, op order en voor rekening van eenen ander, zaken van koophandel verrigt.

§ 107. De commissionnair is jegens deegenen, met wien hij handelt, niet gehouden den persoon op te geven, voor wiens rekening hij de handeling verrigt heeft. Hij is, even als ware het zijne eigene zaak, regtstreeks jegens zijnen mede-contractant verbonden.

§ 108. De commissiegever heeft geen regt van vordering tegen hem, met wien de commissionnair gehandeld heeft, evenmin als hij, die met den commissionnair heeft gehandeld, den commissiegever kan aanspreken. Deze bepaling is eene uitzondering op den algemeenen regel van art.1836 B.W., waarbij is vastgesteld, dat de lastgever deegenen, met wien de zaakgelastigde in die hoedanigheid gehandeld heeft, onmiddelijk in regten kan betrekken en de voldoening der overeenkomst vorderen; doch is op de volgende § niet van toepassing, alzoo in de daarbij bedoelde gevallen wel degelijk de bepaling van art.1836 B.W. kan worden toegepast.

§ 109. Indien echter een commissionnair in den naam van zijnen lastgever heeft gehandeld , worden zijne regten en verpligtingen ook ten aanzien van derden, geregeld door de bepalingen van het B.W., onder den titel van lastgeving. Deze lastgeving is dus niet anders dan eene overeenkomst, waarbij iemand aan eenen anderen de magt geeft, en deze aanneemt, om eene zaak voor den lastgever, in deszelfs naam, te verrigten; dezelve geschiedt om niet, ten ware het tegendeel bedongen zij. De lasthebber mag niets doen, hetwelk zijnen last te buiten gaat, en is gehouden den last te volvoeren, zoo lang hij daarvan niet ontheven is. Heeft hij echter aan dengenen met wien hij in die hoedanigheid gehandeld heeft behoorlijk van zijn last kennis gegeven, dan is hij niet aansprakelijk ten aanzien van hetgeen boven zijnen last is geschied, ten ware hij zich daartoe persoonlijk had verbonden. Hij is verpligt rekenschap te geven van hetgeen hij verrigt heeft en is de interessen der hoofdsommen, welke hij tot zijn eigen gebruik besteed heeft, verschuldigd, te rekenen van het tijdstip waarop hij daarvan gebruik heeft gemaakt; en van de sommen die hij bij slot van rekening moet uitkeeren, van den dag af waarop hij in verzuim gesteld is, B.W.1829 en volgende, onverminderd de verantwoordelijkheid, hier voren bij het 3de gedeelte van § 103 omschreven. Uit vorenstaande zal men dus genoegzaam kunnen opmerken het verschil hetwelk bestaat tusschen eenen commissionnair op eigen naam en firma en eenen commissionnair in den naam van zijnen lastgever handelende.

§ 110. Een commissionnair is voor de vorderingen, welke hij als zoodanig ten laste van den commissiegever heeft, zoo ter zake zijner voorgeschoten gelden, interessen en kosten, als van de nog loopende verbindtenissen, welke hij voor denzelven heeft aangegaan, bevoorregt op de waarde der goederen of effecten, die de commissiegever hem, van buiten 's lands, heeft toegezonden om voor deszelfs rekening te worden verkocht, indien zij in zijne pakhuizen, of in eene openbare bewaarplaats te zijner beschikking liggen, of zich op eenige andere wijze in zijn bezit bevinden, of indien hij, vóór derzelver aankomst, door een cognossement of vrachtbrief, de aan hem gedane afzending kan bewijzen.

§ 111. Een gelijk voorregt komt den commissionnair toe, aan wien goederen of effecten tot hetzelfde einde van eene andere, doch binnen 's lands gelegene, plaats zijn toegezonden, doch alleen, en bij uitsluiting, voor de penningen die hij heeft voorgeschoten, de interessen en kosten die verschuldigd zijn, of de verbindtenissen die hij heeft aangegaan, ten aanzien der goederen of effecten waarop hij zijn voorregt wil uitoefenen.

§ 112. Indien de goederen of effecten voor rekening van den commissiegever verkocht en geleverd zijn, betaalt de commissionnair aan zich zetven, uit de opbrengst van den verkoop, het beloop zijner voorgeschoten gelden, interessen en kosten, en zulks bij voorrang boven de andere schuldeischers van den commissiegever. Deze bepaling vloeit voort uit het algemeene beginsel, dat een lasthebber het regt van terughouding heeft, zoo lang tot dat bent alles betaald is hetwelk hij ten gevolge der lastgeving te vorderen heeft. B.W.1849.

§ 113. Indien de commissiegever aan den commissionnair van buiten 's lands goederen of effecten heeft toegezonden, met last om die tot nadere beschikking onder zich te houden, of hem heel beperkt in het vermogen om dezelve te verkoopen, en eerstgemelde in gebreke is gebleven om te voldoen aan de vorderingen, welke de commissionnair ten laste van denzelven heeft, en waarvoor bij art.80, § 110, voorregt is toegekend, kan de commissionnair, met overlegging van de noodige bewijsstukken, en op een eenvoudig verzoekschrift, bij de arrondissements-regtbank zijner woonplaats verlof bekomen om de goederen of effecten, waarop hij, uit voor melden hoofde, bevoorregt is, in het openbaar, of door twee door de regtbank benoemde makelaars, volgens beurs- of marktprijs te doen verkoopen, en wel, hetzij alle de goederen of effecten, hetzij zoodanig gedeelte als de regter, naar gelang van het verschuldigde, zal bepalen.

§ 114. Een commissionnair, die voor rekening van eersen buitenlandschen commissiegever goederen of effecten heeft gekocht, en zich in het bezit van dezelve bevindt, kan, behalve het regt van terughouding, hem bij art. 1849 B.W. toegekend, [zie § 112] indien de commissiegever in gebreke blijft aan hem te voldoen, de ter zake van dien inkoop voorgeschoten penningen, met de interessen en kosten, door de arrondissements-regtbank zijner woonplaats, op gelijke wijze en ten zelfden einde tot verkoop dezer goederen of effecten worden gemagtigd, als in de vorige § is bepaald.

§ 115. Ter leen beving, voorschot of betaling, door eenen commissionnair of geconsigneerde gedaan op goederen of effecten, aan hem in bewaring of in consignatie gegeven , door iemand met hem op de dezelfde plaats woonachtig is, geven aan den commissionnair of geconsigneerde geenen voorrang boven and schuldeischers, ten ware hem die goederen of effecten bij behoorlijke akte in onderpand waren gegeven, overeenkomstig de beschikkingen van het B.W. Deze akte moet worden opgemaakt, ten opzigte van schulden meer dan honderd gulden bedragende, tevens de opgave der verschuldigde som alsmede die der in pand gegevene voorwerpen bevattende, en moet van een zekere dagteekening zijn voorzien. Bedraagt dus de verschuldigde som slechts honderd gulden of minder, dan kan men het bestaan van het pandregt door getuigen of anderszins bewijzen, terwijl pandregt op inschulden welke op naam zijn gesteld, niet kan bestaan dan ten gevolge eener akte, van eene zekere dagteekening voorzien en aan den schuldenaar der in pand gegevene inschulden beteekend. B.W.1197 en 1198. In alle gevallen kan het pandregt slechts stand grijpen voor zoo verre het verpande goed gesteld en gebleven is in het bezit van den commissionnair of geconsigneerde, of van eenen derde omtrent wien partijen zijn overeengekomen. B.W.1199. De commissionnair of geconsigneerde mag, bij niet voldoening des commissiegevers aan zijne verpligtingen, zich het pand niet toeëigenen; alle hiermede strijdige bepalingen zijn nietig. Hij heeft het vermogen om in regten te vorderen dat het pand hem in betaling zal verblijven tot het beloop der schuld, volgens eene door deskundigen te doene begrooting, of dat hetzelve bij openbare veiling zal worden verkocht. Ook kan de commissionnair of geconsigneerde met den commissiegever overeenkomen, dat hij als pandhouder onherroepelijk zal zijn gemagtigd, om, na eene aan den schuldenaar gedane sommatie tot voldoening, het pand te verkoopen op zoodanige wijze als daaromtrent bij de wet is bepaald. B.W.1200 en 1201. Mogt er tusschen denzelfden commissiegever en denzelfden commissionnair of geconsigneerde eene tweede schuld bestaan, tusschen hen zelve aangegaan, na het tijdstip der pandgeving, en opeischbaar vóór de betaling, of op den dag zelven van de betaling, der eerste schuld, dan is de schuldeischer niet gehouden zich van het pand te ontdoen, voordat hem beide schulden ten volle zijn voldaan, al mogt er zelfs geen beding gemaakt zijn om het pand voor de betaling der tweede schuld te verbinden; want de schuldeischer had de bevoegdheid om zich tot zekerheid der tweede schuld, een tweede pand ter hand te doen stellen, dat hij nu zulks niet gedaan heeft, behoeft hem niet te verstoten van de zekerheid, welke hij bezit en welke hij getoond heeft te verlangen. B.W.1205, 2de ged. De voorregten aan de commissionnairs toegekend, zijn dus gevoegelijk te onderscheiden als volgt:

a. Die welke zijn toegekend aan commissionnairs op de waarde der goederen of effecten, aan dezelven toegezonden van buiten 's lands, om voor rekening van den commissiegever te worden verkocht. Zie §§ 110-113.

b. Die welke zijn toegekend aan commissionnairs op de waarde der goederen of effecten, aan dezelven ter verkoop toegezonden van eene andere, doch binnen 's lands gelegene plaats. Zie § 111.

c. Die welke zijn toegekend aan commissionnairs, voor rekening van eenen buitenlandschep commissiegever , goederen of effecten gekocht hebbende. Zie § 114, en

d. Die welke zijn toegekend aan commissionnairs op goederen en effecten, aan hen in bewaring of consignatie gegeven, door iemand die met den commissionair of geconsigneerde op dezelfde plaats woonachtig is. Zie § 115.

De wijze hoe en waarop die commissionnairs hun voorregt kunnen doen gelden, is bij de aangewezene §§ voldoende omschreven.

TERUG NAAR START