TERUG NAAR START

landt een goede Reede te soecken, om bequamen wint te verwachten, alsoo de Mouson op 't veranderen stont, sonden de Schuyt voor uyt, om ancker gront te soecken, die sein deden, alsoo dat op haer af hielden, ende hebben 't des avondts op 12 vadem gheset aen Z.O.kant.

Den 30e dito hebben den Ancker ghelicht, om beter Reede te soecken, ende ontrent ½ mijle leeger gheloopen zijnde, hebben het weder gheset op 11 vadem Santgront. Des avondts sonden het Prauken aen lant, om te besien oft daer visch was, welcke sy vonden.[1]

Den eersten October is den Koopman, Schipper, ende Onderstierman aen landt ghevaren, met ontrent 10 man, ghewapent met Roers, en Spiessen, ende sijn te Boschwaert inghetrocken, om te besien oft daer geen volck op 't Eylandt woonde, 't welck sy gants woest bevonden, ende geen gelijckenis, datter menschen souden konnen leven, om de wildicheydt, ende woestheydt, ende onvruchtbaerheydt, daer naer sijn zy by een Reviere ghekomen, die den Koopman, ende Schipper met noch 3 man opgevaren sijn, ontrent ½ ure, aldaer oock gants geen gelijckenisse van bewoont te wesen speurende: Hebben daer over het volck aen 't hout houwen gheset, ende des naermiddaechs ontrent 2 leggers met water ghevolt hebbende, sijn des avondts aen boort gevaren, hebbende in de Reviere een sode Herders gevangen.

Den 2e dito is den Koopman, Schipper, ende Opperstierman weder met een deel volck, ende de Timmerlieden aen 't Landt gevaren, zijnde weder eenen anderen wech te landewaert in geweest, doch niemandt vernomen, sy deden eenen boom, oft twee vellen, daer sy een blinde Ra, ende een groot Ezelshooft af hieuwen, 't welck zy aldaer lieten leggen, als oock de treckseghen, mits het spade wiert, aenboort komende, be-


 

[1] In Geschiedenis van de vestiging, uitbreiding, bloei en verval van de magt der Nederlanders in Indië / door Ulrich Gerard Lauts (1787-1865), 1852, volume 1 pag. 119 e.v. wordt het verhaal verteld: Alvorens af te stappen van hetgeen merkwaardigs is gebeurd met de schepen, welke tot de vloot van Verhagen behoorden, mag niet onvermeld gelaten worden het wedervaren van het schip Delft, waarop Paulus van Solt koopman en Evert Janssen schipper was. Dat schip had een' togt gedaan naar de kust van Koromandel, verscheidene kantoren waren gesticht, en op de terugreize verviel die bodem in de Nikobarische eilanden, waar eenige schepelingen door de verraderij der woeste landzaten hunnen dood vonden. Reeds de heenreize was ten gevolge van tegenwinden zeer rampspoedig geweest, zoodat de manschappen van ziekte en zucht naauw hersteld waren en gezond voedsel zeer schaars was. Er waren 37 eters aan boord, waarvan zes te kooi lagen, toen op den 11e van Wijnmaand een groot Portugeesch galjoenschip werd ontdekt. Met den avond werd het ingezeild en bleef de Nederlander den geheelen nacht in zijn kielwater. Veel beleid werd er gevorderd om niet door dit groote schip of in den grond te worden geboord, of niet te worden geënterd. De Delft hield af en aan, draaide bij en gaf den Portugees de laag of zocht hem met de boegstukken achterin langs scheeps te beschadigen. Door het gelukkig wenden had de Nederlander in den romp of in de zeilen weinig van het geschut van zijnen vijand te lijden, die bijna zonder stuur daarheen dreef, dewijl zich niemand meer aan het roer vertrouwde en de zeilen aan flarden waren geschoten. Reeds had de Delft ruim 200 schoten gedaan, en het was al in den namiddag, toen den Portugees werd toegeroepen, dat, wilde hij zich niet overgeven, hij in den grond zou worden geschoten. Nu gaf de San Antonio, kapitein Ambrosio Pereira zich over. Het galjoen kwam van Negapatnam, was naar Malakka bestemd en had 60 Portugezen en 700 schepelingen en slaven aan boord. De lading bestond uit rijst, olie, spek en vooral uit koromandelsche (geschilderde kustkleedjes) katoenen of sitsen stoffen. — Ook nu was beleid noodig, om niet door den overwonneling overrompeld te worden. Vier dagen werden aan het overnemen der pakken kleedjes besteed, zoo veel men bergen konde; zes metalen stukken werden uit den San Antonio geligt; op den 17 van Wijnmaand werd den Portugezen de vrijheid geschonken, en hun het schip met de overige goederen gelaten. Eene schitterende overwinning werd door edelmoedigheid en menschelijkheid bekroond. Diep waren de gevangenen over die handelwijze getroffen; zij beloofden aan de Nederlanders, welke in hunne handen mogten vallen, zoo edele behandeling te zullen vergelden. '

TERUG NAAR START