De rol die Engeland en speciaal London in de familiegeschiedenis speelt is hoogst belangrijk. Als eerste vluchtte Francine, de oudste zus van Hans van Solt, naar London, samen met haar jongere broer Hercules. Later zou Hans van Solt de oude met in zijn kielzog zijn gezin uit Antwerpen volgen. Ook de kinderen van Willem Wouterssone, Hans of Jan van Solt met gezin gingen naar London. Omdat ze gelijkluidende voornamen hebben is het niet altijd mogelijk precies vast te stellen over welke Hans van Solt in de documentatie wordt gesproken. Dit artikel begint met een schets van Engeland/London in het laatste kwart van de 16e eeuw en gaat vervolgens in op het leven van Francine van Solt en Adriaan de poorter, de eerste van Solt's in London. In welk London kwamen de van Solt's terecht?
Michael Wood deed voor zijn publicatie "In search of Shakespeare" [Ebury Press – 2005] onderzoek naar het Engeland van Elizabeth-I. Hij kwalificeert die periode als een "Police State"; dat is geen politiestaat, zoals in de 19e en 20e eeuw als onderdrukkingsmethode van autoritaire machtshebbers, maar meer een staat waarin op iedereen wordt gelet die een bedreiging zou kunnen vormen voor "De Kroon". Brian Chapman beschrijft een dergelijke staat [Macmillan 1970] als een staat waarin het controleren van de inwoners geschiedt uit machtsbehoud. In onze hedendaagse staat geschiedt dat via ICT, maar ruim 400 jaar geleden was het een hele klus om iedereen in de gaten te houden. In de tijd van Elizabeth vielen persoon en staat samen: Elizabeth wàs Engeland! Waarom en door wie werd Elizabeth zodanig bedreigd, dat ze daar een Police State voor in het leven riep?
We zijn in de eeuw van de godsdienststrijd. De vader van Elizabeth, Henry VIII, was in religieus opzicht een eigen "kerk-zonder-paus" begonnen, maar liet een onvoltooid geïnstitutionaliseerde Anglicaanse Kerk na. Zijn zoon Edward VI [*1537] uit het huwelijk van Henry’s grote liefde, Jane Seymour, regeerde maar kort [1547-1553], waardoor hij de verdere vormgeving van de Anglicaanse Kerk niet echt ter hand kon nemen. Wel schonk hij aan de gevluchte protestanten uit de Nederlanden de leegstaande kerk van de Augustijnen aan de Broad Street in Londen [The Dutch Reformed Church Austin Friars] en gaf bij Charter van 24 juli 1550 vrijheid om in eigen taal en liturgie de erediensten te houden [zie O.Boersma: Vluchtig Voorbeeld – Kampen 1960]. Edward streefde naar pacificatie van de Anglicanen met de toen nog voornamelijk Lutheranen en enkele Gereformeerden. Na het overlijden van Edward kwam zijn fanatieke rooms-katholieke halfzuster Mary [*1516], uit het eerste huwelijk van Henry met de Spaanse Catharine of Aragon, op de troon. Haar gruwelijke vervolging van alle niet-katholieken zou haar de bijnaam "Bloody Mary" geven. Op advies van haar neef Keizer Karel V trouwde zij met zijn zoon Filips II, die weliswaar niets zag in Mary, maar wel Engeland voor de Rooms-katholieke Kerk wilde behouden. Haar pogingen nakomelingen te krijgen liepen op een mislukking uit en daarmee kwam Elizabeth [*1533], dochter van Henry en Anna Boleyn, als derde nakomeling op de troon. Filips II deed nog tijdens zijn huwelijk met Mary een poging om Elizabeth voor zich te winnen, dit keer omdat hij haar wel zag zitten en daarmee Engeland voor de Kerk behouden, maar zij wees hem af.
De erfenis was bizar. Haat tegen de katholieken, afschuw onder de protestanten en nog steeds een onvoltooide Anglicaanse Kerk. Onder Elizabeth ontwikkelde zich, volgens Wood, een stelsel van informanten, landeigenaren, hoteliers, caféhouders en allerlei figuren die met een breed netwerk van doen hadden. Deze informanten rapporteerden regelmatig aan "de staat" [het Hof] over personen uit hun omgeving, vooral Katholieken en Puriteinen die voor Elizabeth 'bedreigend' waren. Er zijn kilometers 'notitieboeken' in het Nationale Archief van Engeland. Bekend slachtoffer van dit informatiesysteem werd de katholieke neef van Shakespeare’s moeder, Edward Arden, wiens schoonzoon John Somerville door een priester, Hugh Hall, werd ingeschakeld in een samenzwering van Mary, katholieke koningin van Schotland, tegen Elizabeth. Somerville was zo onhandig in een dronken bui in een pub te vertellen dat hij onderweg was naar Londen om Elizabeth te vermoorden. Schoonvader Edward was van adel en werd daarom opgepakt en in 1583 in de Tower onthoofd. Ongetwijfeld zijn er van de familie van Solt ook uitgebreide notities in het Archief aanwezig, want ook zij werden in de gaten gehouden.
Het laatste kwart van de 16e eeuw was een turbulente tijd in Engeland. Het was de tijd van William Shakespeare en Christopher Marlowe als iconen van de theatrale en literaire cultuur. Na haar troonsbestijging in 1559 probeerde Elizabeth Engeland een betrekkelijk tolerant godsdienstregime te geven, waarbij echter rooms-katholieken en niet-anglicaanse protestanten tweederangs burgers werden, waarvoor zij de meerderheid van de bevolking achter zich kreeg. In 1570 werd Elisabeth door paus Pius V geëxcommuniceerd met een oproep aan katholieken haar niet meer te erkennen als koningin en als gevolg veel katholieke samenzweringen tegen haar troon.
Na de komst van de hertog van Alva met 16.000 soldaten, om de Nederlanden in opdracht van Filips-II te straffen voor de Beeldenstorm in 1566 en de opstandigheid in het algemeen, volgt een schrikbewind en een uittocht van vele calvinistische leiders en edelen, maar ook van een deel van de katholieke elite. Adriaen de Poorter is met echtgenote, Francina van Solt, en haar broertje Hercules in 1566 naar Engeland gevlucht en woont met bediende Garrett in 1568 in Billingsgate Ward, The Parishe of St. Mary Hill. [Returns of Aliens Part 1 Pag.354] Gedurende de jaren 1567-1571 waren zij lid van the London-Italian Church, omdat the Dutch-Reformed Church op grond van Romeinen XIII verzet tegen de wettige overheid verbood. Nadat in the London-Dutch Church in november 1569 de algemene verkiezingen van ouderlingen en diakenen door verzetsfactie tegen Romeinen-13 was gewonnen, gingen veel gevluchten uit de Lage Landen naar de Dutch Church over. In mei 1571 sloten Adriaen en Francine zich ook aan bij de Dutch-Reformed Church of the Austin Friars. [bron: Unity in multiformity: the minutes of the Coetus of London, 1575 and the Consistory minutes of the Italian church of London, 1570-1591 / ed. by O. Boersma and A.J. Jelsma /pag.45 en Apendix B]. Tien jaar later zou de Republiek formeel en officieel Romeinen XIII achter zich laten.
|
|
|
|
|
|
Fotobron: en.wikipedia.org/wiki/Austin Friars, London
Romeinen XIII versus Monarchomachen
In het Plakkaat van Verlatinge van 26 juli 1581 verklaarde de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden, de koning van Spanje vervallen van de soevereiniteit en heerschappij over de voornoemde Nederlanden, om redenen hier omstandig vermeld [kort samengevat als plichtsverzuim], en waarbij zij verbieden zijn naam en zegel voortaan in deze landen te gebruiken, enz. In vertaling:
De Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden groeten allen die dit zullen zien of horen lezen. Het is algemeen bekend dat een vorst van een land door God tot hoofd van zijn onderdanen is aangesteld om dezen te beschermen en te bewaren voor alle onrechtvaardigheid, schade en geweld, zoals een herder zijn schapen moet beschermen, en dat de onderdanen niet door God geschapen zijn ten behoeve van de vorst, om hem in alles wat hij beveelt - of dat nu godvruchtig of niet godvruchtig, rechtvaardig of niet rechtvaardig is - onderdanig te zijn om hem als slaven te dienen. Integendeel, de vorst is er ter wille van de onderdanen, zonder welke hij geen vorst is, om hen rechtvaardig en verstandig te regeren en te verdedigen, en hen lief te hebben zoals een vader zijn kinderen en een herder zijn schapen; hij zet zijn lichaam en leven op het spel om hen te beschermen. Wanneer hij dit niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen probeert hen te onderdrukken, overmatig te belasten, te beroven van hun oude vrijheid, privileges en oude gewoonterechten, en hen als slaven te bevelen en te gebruiken, moet hij dus niet als een vorst, maar als een tiran worden beschouwd. Dan staat het zeker zijn onderdanen vrij hem niet meer als vorst te erkennen - vooral nadat er in de Staten van het land overlegd is -, maar hem te verlaten en in zijn plaats een ander tot soeverein te kiezen om hen te beschermen, zonder dat dit verkeerd is.
De omvang van de vluchtelingen wordt door de autochtone bevolking traditiegetrouw overschat en dat geeft onrust. De vrees door de vreemdeling overheerst te worden is natuurlijk altijd aanwezig, zeker wanneer de eigen situatie toch al niet zo rooskleurig is en de vreemdeling overwegend een andere religie heeft. Inwoners presenteren een lijst van zaken waar ze zich door gegriefd voelen: de exorbitante stijging van de huren van huizen [veel vluchtelingen deelden huizen], oneerlijke concurrentie, gevaar voor de volksgezondheid, etc. Ook in Engeland is er sprake van een gildensysteem voor de beroepsuitoefening en die gilden worden door wetgeving geleid. Inkomende vluchtelingen zijn niet direct bij een gilde en dus is er angst dat zij zich niet aan de regels voor de beroepsuitoefening houden. In september 1571 komen dan de bekende grieven naar buiten. In authentiek Engels:
NB De verwijzingen, zoals "5-Henry-4, cap 9", geven de typisch Engelse archivering weer: 5-Henry-4 betekent het 5e regeringsjaar van Henry de 4e en cap.9 in deze jaarserie stuk 9.
A Complaynt of the Cytizens of London against the great number of strangers in and about this cytty (1571)
The Subietts of England and Cittizens of London find themselves greeved at two sortes of straungers settlers here amongst us. 1. marchants. 2. handycraftesmen.
Against marchant strangers there are six speciall provisions by the lawes of the land, and the charters of the citty. All which are offended by theis straungers.
Noe houses: 1. As first they ought not to take any lodgings or houses within the citty but to abide at the tables of freehostes, and to dwell in noe other place but with the said hostes to bee assigned. Contrary heervnto the marchant straungers take uppe the fairest houses in the Citty, devide & fitt then for their severall uses, take into them several lodgers & dwellers. This is contrary to the third of 1-Edward-3 made in parliament, and the statutes of 5-Henry-4, cap 9 and 4-Henry-5, cap 5.
Sell within 6 weekes: 2. Secondlie they ought to seil their marchaundizes within six weekes after the landing thereof. Contrary heervnto they keepe their Marchandizes soe long as they list, feed the markettes with them at their pleasure, take all times of advantage for the utterance of their commodities, contrary to the charters of 1-Edward-3: the statute of 5-Henry-4, cap 9, gives three monethes.
Not retayle: 3. Thirdlie they ought not to sell any merchaundizes by Retayle, Contray heervnto many of their merchaunts are Retaylers also, keepe shoppes inward, and private chambers, and therein sell by whole sale and retayle, send to every mans house, serve chapmen, send to fayres, and utter their commodityes many other wayes. Contrary to the charter of 3-Edward-3 and the statutes of 16-Richard-2, cap 4, 5-Henry-4, cap 9.
Imploy: 4. They ought to imploye the money taken for the commodities of their countrys upon the commodityes of this Kingdome, which they doe not; for whereas they have halfe the trade of this Kingdome in importe they imploy not a twentieth part thereof, but transport the money or make it over by Exchange, and keepe the Exchange within their own handes, contrary to the statutes of 4-Henry-4, cap 15. 5-Henry-4, cap 9. 17-Edward-4, cap 4. 6-Henry-6, cap 24. Statutes made purposely for the keeping of gold in your Realme, and increasing the commodityes of the Realme.
More foreine buyeing: 5. They ought not to buy and sell merchandizes one to another, which they doe freely amongst themselves, and colourably deale by others procuring some poore freeman to beare the name, but they have the benefitt, and have ingrossed almost all the newe draperie into their hands contrary to the charters 5-Edward-2; 1-Richard-2 and the statute of 5-Henry-4, cap 9. 9-Henry-4 not printed.
Noe Societyes: 6. They ought not to bee in companies or Societyes, Contrary therevnto they are a common wealth within themselves, trade in partner shippe with strangers, and as factours for whole cittyes, commerce with us for nothing that they can have of their owne nacion, though they be demized or borne heere amongst us, yett they keepe themselves severed from us in church, in a government, in trade, in language and marriage, contrary to the charters of 2-Edward-3 and the statute of 32-Henry-8, cap 16.
For handicrafts: 7. The custome of the citty, and Acts of Councell in the citty are that no man being a straunger to the liberties of the citty shall use by handicraftes within the cittie. Contrary heervnto the straingers use all the severall craftes and occupacions that any man of this kingdome doth use and theis handicraftesmen save all things to their owne nacion whollee, and much to the (harm of the) better sort of our nacion contrary to the statute of 1-Richard-3, cap 9. 14-Henry-8, cap 2. 21-Henry-8, cap 16. And 3-Ed.-4, Cap 6. 1-Richard-3, cap 11. 3-Henry-7, cap 8, prohibite the bringing from beyond the seas the same handicraftes wares. To which lawes all strangers, denizens are made subiett by the statute of 32-Henry-8, cap 16. And by the statute of 5-Elizabeth, cap 4, thoughe they were persons borne within the realme, yet ought to exercise any manuall trade within this kingdome except they were brought uppe seven yeares apprentices to the trade according to that statute, which none or very fewe of them have beene.
And thus both Alliens, Denizens, and Natives bee they merchantes or Artisans are provided against by the lawes of the land, and charters of the Cittye, which we desire that after a fitt tyme of warninge may bee put in execucion, or such other rernedy applyed as to the wisedome of hir Majestie and this state shall seeme most fitt and covenient.
Bron: Returns of strangers in the Metropolis 1593, 1627, 1635, 1639 : a study of an active minority / by Irene Scouloudi – pag.66-67
De klachten gaan dus over kooplieden en ambachtslieden. Vreemdelingen kopen huizen op en gaan daar met meerderen in wonen, in plaats van dat zij in logementen worden gehuisvest. Kooplieden houden zich niet aan de regel dat hun koopwaar snel op de markt moet komen en creëren daardoor schaarste en prijsbederf. In plaats van dat de koopwaar direct op de markt wordt gebracht, leveren de vreemdelingen aan tussenpersonen. In het geldverkeer handelen de vreemdelingen in strijd met de belangen van Engeland. De handelaren doen hun zaken voornamelijk onderling, vormen handelsfirma's met elkaar en bevoordelen op deze manier de eigen natie boven Engeland. De klagers eisen dat alle veemdelingen, denizens [inwoners met beperkte burgerrechten] en hier geborenen zich aan de wetten moeten houden, waar zij als Engelsen en Londenaren ook aan geboden zijn!
Gelukkig was er voor de autochtonen de pestepidemie van 1563, waarin veel vreemdelingen het leven lieten, maar dat werd dan ook eerder als bewijs voor de gevaren dan als een oplossing gezien. Aan de ene kant voelde het Regime van The Virgin Queen Elizabeth zich verplicht religieuze vluchtelingen te helpen, zeker ook omdat het rijke kooplieden, goed geschoolde ambachtslieden, artsen, advocaten etc. waren, maar aan de andere kant was zij niet zo enthousiast voor het soms fanatieke Calvinisme. Haar bewind moest schipperen "tussen Rome en Geneve". Haar Anglicaanse Kerk wilde niet terug naar Rome, maar ook niet in handen vallen van wat later de Puriteinen zouden gaan heten. Als gevolg van de klachten werd er eind 1571 een massale zoektocht naar wapens gehouden onder de vreemdelingen met het contraproductieve effect dat de geruchten over een gewapende aanslag, mogelijk staatsgreep, de kop op staken. Uiteindelijk groeide ook de aarzeling om aan vluchtelingen het beperkte burgerschap [through letters patent, they became a "denizen" with rights between those of a citizen and a resident alien, thereby obtaining certain rights otherwise only normally enjoyed by the Queen's subjects, including the right to hold land] toe te kennen; het bleven buitenlanders! Met voorbijgaan aan de Engelse wet werden in Engeland geboren kinderen van buitenlanders niet als Engels burger erkend en werden buitenlanders in toenemende mate geconfronteerd met beperking in economisch en sociaal opzicht. Het etnicisme groeide. In 1574 werden maatregelen genomen om de arbeidsmarkt voor autochtone Engelsen te waarborgen, een vorm van sociale discriminatie. Gelijktijdig streefde de overheid naar spreiding van de vluchtelingen over meerdere steden. Na verloop van tijd en op grond van opgedane ervaring begon het besef door te dringen dat de vluchtelingen een belangrijke aanwinst voor de Engelse economie vormden. De combinatie van mededogen en calculatie maakte dat Engeland gedurende decennia aan het eind van de 16e naar een veilige vluchtplek werd, ondanks protesten en vreemdelingenangst. [bron: Unity in multiformity: the minutes of the Coetus of London, 1575 and the Consistory minutes of the Italian church of London, 1570-1591 / ed. by O. Boersma and A.J. Jelsma].
Het Complaint van 1571 bleef de gemoederen ruim 20 jaar bezig houden en leidde uiteindelijk tot een dagenlang Parlementair debat in 1593, waarbij het onmogelijk bleek om een wet tot beteugeling van de handel door vreemdelingen aanvaard te krijgen. [Bron: Returns of strangers in the Metropolis 1593, 1627, 1635, 1639: a study of an active minority / by Irene Scouloudi – pag.64-66: Parliamentary Debate of 1593 on The Bill to Prevent Retailing of Imported Wares by Merchant Strangers].
Nadat de Nederlandse stadhouder Willem van Oranje in 1584 was vermoord, begon Engeland de Nederlanden openlijk te steunen in hun opstand tegen het Spaanse gezag. De Nederlandse Staten-Generaal boden Elizabeth na de moord op Willem van Oranje als naburige protestantse vorstin de soevereiniteit aan en zij stuurde haar vertrouweling Robert Dudley, graaf van Leicester, naar de Republiek als haar vertegenwoordiger, maar dat werd geen succes. Daarnaast sloot Engeland een tegen Spanje gericht verbond met het Islamitische Marokko. Dit alles, gecombineerd met de Engelse kaperij tegen de Spaanse koloniën resulteerde in 1585 in de Spaans-Engelse Oorlog (1585-1604). In 1586 werd de Spaanse vertegenwoordiger verbannen uit Engeland wegens zijn betrokkenheid bij een complot tegen Elizabeth. Deze oorlog leidde tot Engelse interventie in de Franse Hugenotenoorlogen aan protestantse zijde, terwijl Spanje de Franse katholieken steunde. Uit vrees voor meer katholieke complotten werd door het parlement al in 1584 de Wet op Samenzweringen aangenomen. Die wet bepaalde dat een ieder die geassocieerd werd met een complot tegen de Queen van troonopvolging werd uitgesloten.
Filips-II bleef zijn zinnen zetten op de Engelse troon en daarom zeilde in juli 1588 [het geboortejaar van de filosoof Thomas Hobbes of Malmesbury] de Spaanse Armada, een enorme oorlogsvloot van 130 schepen met meer dan 30.000 manschappen in de richting van Het Kanaal om vanuit de Zuidelijke Nederlanden een invasieleger over te zetten onder leiding van de geduchte veldheer Alexander Farnese, de hertog van Parma. Engeland was daarmee in dodelijk gevaar. Als een dergelijk groot Spaans leger voet aan wal kon krijgen, zou Engeland daar geen noemenswaardig verweer tegen hebben. Een echte Engelse krijgsmacht bestond niet. Elizabeth, met een beperkte eigen garde, was afhankelijk van de Londense stadswacht voor haar bescherming en ten tijde van oorlog van de welwillendheid van The Barons uit de Hertogdommen en Graafschappen om hun legers ter beschikking te stellen. Gelukkig werden voor de kust van Vlaanderen de Spaanse galjoenen uiteengejaagd door Engelse branders en daarna zwaar beschadigd door het geschut van de kleinere, maar wendbaardere Engelse schepen onder bevel van Charles Howard en Francis Drake. Nadat de wind ongunstig was gekeerd voor een invasie in Engeland, voer de vloot rondom de Britse eilanden terug naar Spanje, en werd deze tot aan Schotland achtervolgd door Engelse schepen. Door hevige wind en stromingen sloegen daarbij nog veel schepen op de Ierse klippen te pletter.
Na bovenstaande schets van London in het laatste kwart van de 16e eeuw en de vluchterlingecrisis waarin de Francina en Adriaan terecht kwamen, volgt onderstaand een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van hun verblijf in London.
Francina Paulusse van Solt is geboren in 1539 in Antwerpen, dochter van Paulus Wouterssone (Pauwels) van Solt en Maria Franco (Maeyken) Aertzen. Francina is begraven op maandag 21 februari 1628 in Amsterdam in de Zuiderkerk graf Letter C 10.
Francina van Solt nam, als weduwe, voor 3000, - gulden aandelen in de Verenigde Oost-Indische Compagnie, Kamer van Amsterdam, in augustus 1602. [Dr. J.G.van Dillen, Het oudste aandeelhoudersregister van de Kamer van Amsterdam van de Oost-Indische Compagnie, ’s-Gravenhage 1958 - p.224 f.]
Francina maakt haar testament als weduwe op 1 september 1607. Hans van Solt de oude, executeur-testamentair van zijn zuster Francina, zet geld vast voor Maria Sibma, 2½ jaar oude dochter van Susanna Becx en dominee Bauricius Sibma en kleindochter van Francina’s zuster Maria, gehuwd met Jan Becx. [Stadsarchief Amsterdam Weeskamer 10-03-1628, Inbrengregisters 20/226].
Op 10 april 1609 wordt de Inventaris opgemaakt van de nagelaten goederen van Paulus van Solt, Jacqueszoon, als Opperkoopman van de VOC in de Indische Archipel geweest van 23 april 1601 en op die reis op 1 juni 1608 overleden. In gevolge zijn testament van 16 februari 1606, gepasseerd op het schip ’Delft’ op de rivier de Jambe, wordt de erfenis vastgesteld. Paulus heeft nog recht op een donatie van zijn grootvader Pauwels van Solt, ontvangen 5 maart 1603, berustende onder zijn oom Hans van Solt, 200 ponden Vlaams en van zijn erfdeel van zijn grootvader 600 ponden Vlaams, ingekomen 15 juli 1603; 150 ponden Vlaams van Bewindhebbers O.I.C. wegens een veroverde caraque; gage 106.16.6 ponden Vlaams etc. Totaal aan vorderingen 1478.10.9 ponden Vlaams. Schulden en legaten (o.a. zijn moeder 1000 gulden). Totaal 300.5.- ponden Vlaams. Te verdelen: 1178.5.9 ponden Vlaams. Voorts zijn roerende goederen. Zijn zuster, Francina van Solt, zijn tante/moeije Francina van Solt, weduwe van Adriaen de Poorter, zijn oom Hans van Solt en zijn tante/moeije Maria Becx, zijn de erfgenamen. [Stadsarchief Amsterdam, Notaris Jan Fransz. Bruyningh, inventarisnummer 116, folio 45v-52].
Op 14 oktober 1610 heeft Francina van Solt, weduwe Adriaen de Poorter ten overstaan van haar gekozen voogd Hans van Solt den oude procuratie gegeven aan Pieter van Peenen, koopman te Middelburg en echtgenoot van de schoonzus van Hans van Solt betreffende de uitkering in natura aan haar van wege de O.I.C. [Notarieel Archief Amsterdam inventarisnummer 374 folio 166; Notaris Nicolaes Jacobsz.].
Op 15 maart 1628 geeft Maria van Solt, weduwe Jan Becx, erfgename van Francina van Solt, weduwe Adriaen de Poorter haar zuster, alhier overleden, procuratie aan haar broer Hans van Solt den oude betreffende die boedel. [Notarieel Archief Amsterdam inventarisnummer 842 folio 55; Notaris Jan Cornelisz. Hoogeboom].
Op 24 maart 1628 bracht Hans van Solt de oude op, volgens de laatste wil van Francina, een obligatie van 6000 gulden ten behoeve van Jan en Joost (11 jaar), Sara (10 jaar), Clara (7 jaar), Maria (6 jaar) en Catharina (4 jaar), dochters van makelaar Abraham van Born en van Catharina Ramaker. Deze laatste is een dochter uit het eerste huwelijk van Francina’s zuster Clara van Solt met Jan Ramaker.
Op 7 februari 1629 bekent Clara van Solt, weduwe Matijs van Voorn, wonende te Keulen, geassisteerd met haar schoonzoon Abraham van Born, makelaar alhier, ontvangen te hebben het 1/3 part, zijnde 5000 ponden Vlaams in de boedel van haar zuster Francina van Solt, weduwe Adriaen de Poorter, uit handen van haar broer, Hans van Solt de oude, en haar zuster Maria van Solt, weduwe Jan Becx. [Notarieel Archief Amsterdam inventarisnummer 842 folio 419; Notaris Jan Cornelisz. Hoogeboom]. Zie Daniël en Cathaline van Solt dd 12 mei 1631
Over het beheer van haar nalatenschap krijgen de erfgenamen van Francina enerzijds en Hans van Solt anderzijds een conflict dat voor het Hof van Holland komt. De stukken van het conflict zelf zijn nog niet gevonden, maar wel het juridisch advies voor het Hof en het commentaar daarop van Hugo de Groot. Beide worden onderstaand weergegeven in mijn transcriptie en geven in hoge mate de aard van het conflict weer.
Hypothetische casus: uit de adviezen en commentaren is een mogelijke casus te reconstrueren die tot nader order wordt aangehouden. Hans de oude heeft uit de nalatenschap van Francina een belangrijke som geld geleend aan zijn zoon Hans de jonge. Deze lening heeft hij op naam gezet van zijn in 1622 overleden zoon Guillelmo, waarmee hij een compagnonschap had. Ook had Hans de oude geld geleend aan Pieter van Peene, weduwnaar van zijn schoonzus Jacomynte Rombouts. Francina had echter uitdrukkelijk de wens uitgesproken dat het vermogen zoveel mogelijk gespreid zou worden beheerd. Hans de oude legde onduidelijke, zo niet onjuist rekening en verantwoording af over de geïnvesteerde gelden. Hans de oude hield zijn belangenverstrengeling als enerzijds erfgenaam en anderzijds beheerder van de nalatenschap niet duidelijk gescheiden. Bovendien claimde Hans de oude een vergoeding voor het beheer. Op vrijwel alle punten blijkt Hans de oude in het ongelijk te zijn gesteld.
Aan Hugo de Groot wordt om advies gevraagd over de reikwijdte van het mandaat. [Opinion No. 73. Hollandsche Consultatiën en Advyzen III. B. 27; And See IIL A. 38. Grotius III. 12, 8. Pag.540 t/m 552] Hij zegt dan [16 februari 1632]:
1. Een mandataris moet de instructies van zijn principalen volgen, zonder daarbuiten te gaan; hij zal zijn principalen moeten vrijwaren van fouten, en dan citeert hij;
Mandatarius non tantum ex dole, sed etiam ex lata culpa tenetur.
Dissoluta negligentia prope dolum est.
Dolus est, si quis non exigerit, quod exigere debet.
2. Non fatetur, qui errat.
Debitor non liberatur apocha, nisi pecunia vere fit soluta.
Condici potest apocha, si vera causa non subsit.
In bonæ-fidei contractibus etiam majoribus subvenitur, maxime si frans ab adversario intervenerit.
In de toelichtende overwegingen geeft Grotius aan dat de klagers goede gronden hebben, omdat het beheer der nalatenschap ten behoeve van derden, niet mag betekenen dat de beheerder die nalatenschap mag besteden aan leningen ten behoeve van zijn zoon, andere familieleden en zakenrelaties. Bovendien waren die leningen niet op de juiste naam geregistreerd. De beheerder had voor een behoorlijke risicospreiding moeten zorgen.
Grotius verwijst naar het "bekende" wetsprincipe:
Tenetur enim mandatarius, non tantum ex dolo, qui inter conjunctas personas facile præsumitur sed etiam ex lata culpa (D. 17, 1, 8, 1). Et in hac materia, dissoluta negligentia prope dolum est (D. 17, 1, 29). Imo, dolus est, si quis non exegerit, quod exigere debet (D. 17, 1, 44).
Voorts wijst Grotius er op dat leningen aan de zoon van Hans van Solt kennelijk niet de instemming van erflater Francine en erfgenaam Maria van Solt hebben. Ook hierbij verwijst hij naar een "bekend" wetsprincipe:
quod non fatetur qui errat (D. 42, 2, 2); neque apocha liberatur debitor, nisi pecunia vere soluta sit (D. 46, 4, 19). Imo condici potest apocha, si vera causa non subsit (D. 12, 4, 4).
Hans van Solt had volgens Grotius aan Francina en Maria bekend moeten maken dat er grote sommen worden uitgeleend –
locupletem quidem debitorem non deberet præstare, sed debitorem esse (D. 18, 4, 4)
Grotius overweegt genoegdoening in de richting van de erfgenamen:
Nam quoties æquitas restitutionem suggerit, eo erit descendendum (D. 4, 6, 26); et in contractibus, qui bonæ fidei sunt, qualis est contractus mandati, etiam majoribus officio judicis, causa cognita, publico jure subvenitur (D. 4, 6); maxime si fraus ab adversario intervenerit, succurri oportebit (D. 4, 1, 7, 1).
Tenslotte zegt Grotius dat Hans van Solt geen toegang had mogen hebben tot het huis van de overledene, omdat hij beheerder was en niets meer:
Si idcirco amplius erogatum esset.
Voor het Hof van Holland nemen de aangestelde adviseurs van het Hof het advies als volgt over:
Van Administrateurs, ende hoeverre deselve vermogen gelden van de Boedel, aen een derde te leenen.,
Gesien seker proces, hangende voor de Heeren Arbiters Dirk Vlack and Elebert Spiegel [A] ende [B] Advocaten, mitsgaders Andries Byckarts and Frans van Loon [C] ende [D] koopluyden, tusschen de Erfgenamen van Francine van Solt [E] Eysschers ende [F] Verweerder; noch een kort verhael van de gelegentheyt van deselve sake ende vier Vragen daer uyt geproponeert.
Nopende de eerste dunckt onder correctie dat de Eyschers zijn gesondeert om van den Verweerder te eysschen de sommen van penningen toegekomen hebbende [G] ende by hem verweerder aen sijnen Soon [H] verstreckt ende in rekeninge gebracht op den namen van [D.D] ende van de Franckfoorder rekeninge als debiteurs, overmits [J] wiens goederen de verweerder heeft geadministreert, niet alleenlick niet en heeft geweten dat de verweerder deselve aan zijn Soon hadde verstreckt, nochte oyt sulcr en heeft geapprobeert gelijck by het 29 en 30 Artijckelen van de berantwoording des Verweerders op de positien te sien is; maer ter contrarie gelooft heeft dat deselve sommen onder verscheyden persoonen op Wissel waren loopende: zijnde daer en boven uyt alle circumstantien van de saken wel klaerlijck af te nemen dat [J] voorsz. gantsch niet gewilt en heeft dat de verweerder de voorsz. sommen aen yemandt van sijne Soonen soude verstrecken; alsoo sy zijnde gekomen te weten dat deselve verweerder op den namen van Gio ende Guiliemo, eenigh gelt haer [J] toekomende hadde gegeven aen eenige van sijne Soonen sulck niet en heeft willen toestaen; maer den verweerder bevolen den selven ’t sijnen laste te nemen, gelijck by het 33 Artijckel van de voorsz. positien te sien is; waer noch by komt dat sekere somme van vijf hondert ende veertig ponden Vlaems aen den voorsz. [H] by den verweerder geleent is gestelt geweest op den naem van van denselven sijnen Soon ende de Obligatien daer van gelevert aen den voorsz. [J] in welcker voegen de verweerder oock de andere sommen aen sijnen Soon verstrekct opentlich op des selfs naem soude hebben gestelt indien sulcr geschiet ware conform de wille ende intentie van de voorsz. [J] is geschiet te meer also getrouwe Administrateurs niet gewoon en zij voor groote sommen onder eene koopman alleen alwaer oock van het meeste credit te verstrecken, maer de selven te verdeelen aen verscheyden om te minder perijckel te loppen. Nu soo is naer rechten kennelick dat den Administrateur in alles moet naekomen den wille van sijne Committenten sonder in ’t minste yets daer tegens te doen ofte anders dat hy de Comittenten daer van moet schadeloos houden.
Tenetur enim, Mandatarius non tantum ex dolo, qui inter conjunstas personas facile præsumitur, fed etiam ex lata culpa. si procuratorem § sed e. si D. mandat & in hac materia dissoluta negligentia prope dolum est si sidejussor. eod. tit. imo dolus est, si quis non exegerit quod exigere debet dolus eod. tit.
Op het tweede dunckt dat de Eyschers in desen niet en kan obsteren de quitantie ende pretense approbatie nochte van [J] nochte van [E] hare Erfgenaem voor de helft; maer dat ter contrarie de groote ende iteratiue dilligentie by den Verweerder gepleeght om deselver quitantien te bevorderen den heelen handel te meer suspect maeckt: want wat [J] aengaet dat deselve oock ten tijden van het passeren van de voorsz. quitatie geene kenisse heeft gehadt dat de voorsz. penningen by den Verweerder aen sijnen Soon waren verstreckt ende oversulcr oock het selve niet en heeft geapprobeert, blijckt by de voorsz. verklaringe van den Verweerder op het 28e , 29e ende 30e Articul der voorsz. positien: ende wat [E] aengaet, hoewel de verweerder wil seggen dat deselve daer van kennisse heeft gehadt ten tijden van het passeren van hare quitantie; soo en bewijst hy sulcr niet gelijck hy nae rechten soude moeten doen, omdat de presumtie resulterende uyt de gefingeerde namen hem tegen is. Jae ten overvloede blijckt genoegh dat sy daervan niet en heeft geweten ende dat dese quitantie daer toe niet en kone werden geërtendeert uyt het project dat de Soon van de Verweerder tot sijne endes sijnes Vaders ontlastinge hadde beworpen om by de voornoende [J] geteekenct te werden, welck project by de eigen handt van den Soon van den Verweerder in desen processe wert geërhibeert ende wordt de sake selfs toe gestaen by den verweerder als te sien is by het 13e Artickel van de positien van sijnen ’t wegen overgegeven uyt welcke positien mede klaerlick te speuren is dat dit project is gemaeckt weynigh voor den doodt van de voorsz [J] ende oversulcr nae dato van de voorsz. quitantie ’t welck niet en soude zijn geschiet indienb de voorsz. [J] ten tijde van het passeren van de voorsz. quitantie kenisse hadde gehadt dat de somme in questie by den verweerder aen sijnen Soon ware verstreckt geweest; nu soo is nae rechten kennelick
Quod non fatetur qui errat non fatetur [D.] de confessis neque apocha liberatur debitor, nissi pecunia vere soluta sit. si accepto [D.] de acceptilationibus imo condici potest apocha, fi vera causa non subsit si quis accelto [D.] de condicta causa data. Causa non fecuta:
Ende dat soodanige generale quitantie ofte approbatieu sonder speciale kennissen niet en opereren heeft de Verweerder selve genoegh betoont alsoo te verstaen wanneer hy de partijen gestelt op namen van Gio, ende Guilielmo, aen de voorsz. [J] nae het sluyten ende approberen van de generale rekeninge goet gedaen heeft; ende soude nae rechten niet gesondeert zijn dat men den Verweerder ten eede soude stellen of de voorsz. [J] kennisse heeft gehad van de ware gelegnehyt van de voorsz. partijen gelds; alsoo noyt aen yemandt den eet moet worden gedefereert die de presumtie van rechten tegens hem heeft, gelijck als doet de Verweerder in desen. Eerst om dat hij gefingeerde namen heeft gebruyckt, sonder daer van te kennen te geven eenige waerschijnelicke redenen; ende ten tweeden omdat de ignorantie die eens geweest is gepresumeert wordt te dueren: dat noch meer is genomen by den Verweerder de reticentie van de rechte waerheyt ende de suppositie van gefingeerde namen niet en ware geschiet ende oversulcr de rekeninge sonder erruer waren geapprobeert geweest, soo souden evenwel de verweerder aen de voornoemde [J] ende [E] hare Erfgenamen hebben moeten presteren dat inder daet haer sulcke sommen van penningen van de Franckfoorder koopluyden ende van [D.D.] waren competerende
locupletem quidem debitorem non deberet praestere, fed debitorum efse, utdicitur si nomen [D.] de hared e act vend
soude oock moeten overleveren de Obligatie ofte andere documenten van de selve schulden
qui mandatum [D.] mandati
ende daer en boven moeten vaceren van de insolventie van deselve [D.D.] ende Franckfoorder Koopluyden ende by gebreck van dien blyven gehouden inde voorschreven somme.
Op de derde questie dunckt dat de eyschers geen reflief in desen van nooden hebben, alsoo de Generale woorden van de quitantie niet en konden geërendeerd werden tot het gene de voorsz. [J] ende [E] hebben geïgnoreert omme redenen te voren gededuceert van voor soo vele yemandt soude mogen meenen relief in desen van nooden te zijn soo en kan het selve niet werden geweygert.
Nam quoties æquitas Restitutiorum suggerit; eo erit desdendendum. Sed eist per pratorum §hac clausula [D] ex quibus causis majores & in contradictibus qui bonæ fidei sunt, qualis et contractus mandati, etam majoribus officio judicis causa cognita piblico jure subvenitur in contractibus [C] quitbus ex causis majores maxime si fraus ab vertsario intervenerit, fuccurri oportebit divus § net intra d. de in int. rest.
Op het vierde dunckt dat de Verwerder niet en is gerechtight om salaris te eysschen over ’t geen hy gedaen heeft inde sake van het Sterfhuys, waer in hy voor de helft Erfgenaem was gepresupponeert dat het geheel hem geen meerder tijdt ofte moeyten heeft gekost dan sijne helft alleen soude hebben gedaen
argumento ex parte [D] fam. hercisc in verbis, si idcirco amplius erogatum esset.
Aldus geadviseert den 16e February anno 1632 ende was onderteeckent,
H. de Groot
Gesien by den ondergeschreven het bovenstaende advys mitsgaders de stucken van de processe daerinne geroert conformeren ons met het selve Advijs midts de redenen ende motiven van rechten daerinnen geroert.
Aldus geadviseert in ’s Gravenhage den 28e Februaerij anne 1632.
Was ondergeteeckent, N.van Sorgen, Cornelis Bosch, W.de Groot, Theod.Grafwinckel [Uit: Derde deel, van de Consultatien, advysen, en advertissementen. Ghegeven ende gheschreven by verscheyden voortreffelijcke rechtsgeleerden in Hollandt, West-Vrieslandt, ende 't Sticht van Uytrecht. Appendix, van verscheyden resolutien, en decisien, uit de reeks Consultatien, advysen en advertissementen, deel 3. Uitgever: T'Amsterdam door Iohannes Colom, 1647, pag. 89 e.v.]
Op 12 mei 1631 claimt Abraham Seeuwens, eertijds getrouwd met Cathaline van Solt in leven dochter van Hans van Solt de oude, ter eenre en Hans van Solt de oude ter andere zijde, gerechtigd te zijn hetgeen Seeuwens zegt, hem of zijn kinderen toekomt volgens testament van Francine van Solt, weduwe Adriaen Poorters. [Notarieel Archief Amsterdam inventarisnummer 842; Notaris Jan Cornelisz. Hoogeboom].
Francina trouwde in 1558 met Adriaan de Poorter. Adriaen de Poorter handelde met de Oost-Indische Compagnie gezien de acte van 14 oktober 1610 [Stadsarchief Amsterdam Notaris Nicolaes Jacobs, inventarisnummer 374, folio 166] over de procuratie gegeven aan Pieter van Peene. Adriaan is overleden vóór 1600 in Londen.
Volgens het Jaer-Boek Der Keyzerlyke Ende Koninglyke Hoofd-Gilde Van Den Edelen Ridder Sint-Joris in Den Oudenhove Binnen de Stad Brugge was Adriaen de Poorter daar lid van vóór hij naar Londen vertrok.
Al vrij snel na zijn toetreden tot de Austin Friars werd Adriaen lid van het consistorie, het kerkbestuur. In de Acta van het consistorie van de Nederlandse gemeente te Londen komen we Adriaen de Poorter frequent tegen. Het geeft een goed inzicht in de rol van de kerk in het leven van de kerkleden. Verwijzingen uit Acta van het consistorie van de Nederlandse gemeente te Londen, 1569-1585 / uitg. door A.J. Jelsma en O. Boersma worden aangegeven met het volgnummer en eventueel het onderwerp [Acta nr.]. De authentieke taal uit het einde 16e eeuw is zo veel mogelijk gehandhaafd, omdat het redelijk goed leesbaar is. De Austin Friars waren zeker geen fanatieke volgelingen van Calvijn, maar eerder op de theologie van Zwingli georiënteerd.
Op 8 juni 1572 verscheen in consistorie M. Jan Pyl ende Adriaen de Poortere. Begherde twee zaken: eerst, commissie om sulcs te executie te legghen als henleer opgheleyt was, ende opbrynghen van de collecte ten huuse van Hercules Fermault van den tweeden tot den zesden hueren, op de verbuerte van twee sh. tot den aermen. [Acta nr 1021 is een verzoek tot incassomachtiging met sanctie.]
Op 14 juli 1572 worden Ghetughenesse van Adriaen van den
Broucke of Broucmans ghehoort, namelic Gabriel van de Vivere. Wiert hem
ghevraeght wat hij op haer hadde. Ghaf ghetughe van de doop, woonde daernaer te
Antworpe in 't [***] ende leefde in een libertijn leven met Spaignaers [ende
onheerlic gheleeft], zooe hij ghehoort hadde. Waerover hij huer vermanende,
noch ooc dese weeke, en bekende hou de doopers gheen valsche kerke; en bekende,
dat ze goet hadde te Antworpe binnen huer huus te vercoopen, daer ze den coopman
niet vuldaen en hadde. Zeyde Gabriel dat hij 't hadde hooren zegghen. Adriaen de
Poorter betuuchde over Adriane als boven. Gaf ghetughe dat het was een [v***de]
commere [doopmoeder], zooe Clemens ende Jan de Cuenync wel ooc betughen zal, die
niet stichtelic en zoude cunnen ontfanghen weesen; wat hij noch van huer weet,
wille 't niet zegghen. Jacob Hoste ooc betuuchde van Adriane als boven. Gaf
ghetughe dat ze huer niet zeere christeiicke draeght ende noch van de
weederdopsghevoelen es ende een groote achterclapster es. Jan Coukens wijf gaf
an van denzelven. Adriane ghetughe dat ze te Antworpe was bankeroute ghespeelt,
wegghaende secreetelic, zonder de liens te betaelen. [Acta nr 1070 gaat over
de tuchthandhaving door de kerk, zoals beloofd aan de Engelse overheid; niet
heulen met Spanjaarden of Wederdopers; deugdelijkheid in het economisch verkeer.]
Op 28 septembris 1572, te sondaechs waren de notable der gemeente upontboen om het senden van de predicanten, als boven, hemleer voor te houden. Ende hemleer was voorghehauden hou dat Bartholdus ende andere ministren ende vrome christenen van Dort overghescreeven hadden den groote noot van dienaren, die daer was in Hollant in diversche platsen. Baden derhalven, wij wolden hen voorsien van sodane dienaers als wij eenichsins derven consten. Ende namelic begherden D. Gotfridum, Carpentarius ende La Moten; om et ervarene in de scrift ende kerkepolitie een goet beghin ende fondament te legghen. De contrarie hierop ghedelibereert hebbende, waren van advise D. Gotfridum, Carpentier ende Pieter de Bart over te senden, met conditie dat zijn platse hier altijts weerhom hebben soude, zooe zij ghunder niet blijven en consten ofte weederkeeren mosten duer vervolch ofte andersins. Item, dat men henleeden ghinder voorsien zoude van behoorlicke leeftogh. Ende om dieswille, dat de contrarie hiervan niet doen wille zonder advys der notablen, ooc om hen de ghemeente af te vraghen of ze haer liberaliteyt toonen wilde totte teercosten der voorseyde broederen die overreysen souden, hebben se de broederen upontboden. De notable hebben bijsonder haer advys ghegheven ende zijn meest al daerup gheaccordeert, uutghesteken vier ofte vijf, dat het geraden was de voorseyde benomde over te scicken, ende dat een ighelic wilde zijn devoir doen om tot de reyse te contribueren.
De namen der notabelen die compareerden, zult ghij vinden in 't latste blat des boucs.
(Zeghers van Pilken consenteert als de consistorie doet
Anthoni As nefe
. Hoste Renitt [ecels]
Andries Noen De Valkenare
Hans van der Crucen Jan Gens: consent[eert]
De Fringemaker Matheus Buenen
Pieter in de Grayhont Jan Sarlos
Jan Ziversen Jacob Sael: de andere
Geleyn de Besten Poorter: noch gheen
Franchoys Guissen De Piltier
Jooris Lettewerk
Michiel Scoemaker
Zander Bogaert
Hendric Beke[man]
Wiert henleer ooc vertoocht, dat wij niet en begherren, dat mer af weet. Ghesproken van collecte, arguerde Jacob Sael, zooe hij pleeght te doen, te weeten de platse, waer ze moeten staen, ende henleer te vermanen, om ghelt te senden. Lucas van den Peenen seghen in sondaghe up te ontbien, Jan Gotschalc, Tanneken van Brugghe. Den dronkaert in 't Langhe Suutwerc. Zeghers van Pilken: set het in ons discretie. Anthonis: es wel noyt dat me se zenden. J. Sael: daer zijn der bequamer; Gotfridus bij de M. gheautorisert. Poorter: niet te zenden, maer te sparen tot ons vader. Luwys de Piltier: es tevreen dry te zenden ende dry hier te behauden. Maerten Peen: consenteert. Willem Fogghen: zwaere zaken te ontraden ende te raden, Godtfridus es bequamen ende acht hem noodich daer; co[n]ste me hem weederom crijghen, hij vand em wel gheraden, met conditie, dat hij belove weer te commen. Thomas Soen repliqueerde, dat me hem, maer hem senden conditionael. De Valkenare: consenteert. Maerten Vroylic: consenteert. Jacob Bic: ooc consenteert. Franchoys Guusse: consenteert ooc, met conditie. Jan Ziversen: de alderervarenste die hier zijn of cunnen vinden. Pieter in de Grayhont: de ervarenste noodich ghesonden. De Fringemaker: Jan Lamot in ste van Pieter de Bart. Clauden Dothen[i]: 't es odiues; hier te spreeken acht ze bequame. Pieter Bellemaker: dat hij ze noodich acht ghesonden en paer stucke gouts te gheven. Pyl: acht se ooc noodich ghesonden, jae ooc die ordinare dienende zijn in ander ghemeenten. Matheus Stilte: acht se noodich ghesonden. De Backer: acht se ooc noodich. Jooris Lettewerk: consenteert. Zander Bogaert: consenteert. Heyndric Beke[man]: consenteert. Michil Scoemaker: consenteert. Jan van den Haute: consenteert. Jan de Rovere: consenteert met noch meer te zenden. Anthoni Walen: ooc zooe. Jan van den Cruce: ooc wel begherde Mr. Jooris, ende consenteert. Andries Noe: ooc consenteert. Corneelis de Nefe: ooc consenteert. Matheus Buenen: ooc consenteert de bequaemste. Co[n]clusie: 1. dat me behoort de noot oversee te voorsien; 2. de ervarenste te zenden ende meer, co[n]ste me se crijghen.
1. De ordinare dienaers zijn te achteren. 2. Die andere, die wech gaen, moeten ooc besorght wesen. De gemeente en heeft gheen authoriteyt over Gotfridum, want hij es hier twee of dry reste van de M. gheset ende bevesticht. [Acta nr. 1135 is een voorbeeld van de verbondenheid van de Londense kerk met de kerken in de Nederlanden; verzocht wordt om predikanten en geld te sturen; voorwaarden voor hulp worden geformuleerd. Zie het voortgezete beraad op 30 december 1585 – Acta 3634]
De ghemeene broeders deser kerke contra Gotfridum Wingium.
Op den 5en novembris 1573 zijn Ambrosius Hubrechts,
Adriaen de Poortere, Andries Nauwe ende ande[re broederen] deser ghemeente, over
heml. zelven ende vervanghende noch anderen broederen [***] comparerende,
begherden te wetene van onse broedere Godfrido ofte het vertog[he dat] hij in
zondaghe ghedaen heeft voor de ghemeente, ofte zijn intentie [***] dat de
broederen heml. zouden anjoingeren om met Gotfrido te defenderen de injurien die
die van Dordt hem ghedaen hadden (zo hij zeyde), ofte dat hij meende wederomme
alzo in zijne dienst te treden ende te[c***] in de plaetse daer hij voor zijn
vertreck in was. Daerup dezelve Gotfridus [uut laste van en broederen]
dese andwoorde ghegheven heeft, dat hij aldererst unt Hollant commen es, eerst
om te vertooghen mondelicke 'tguent dat hem in zijn reyse ervaren es, als een
die van anderen uutghescict es behoort te doene. Angaende de voorn. injurien en
meent die niet te vervolghene, stellende al 'tzelve ter discretie van de
broederen. Angaende den dienst, zeght dat hij wederghekert es niet om te
prejudicieren [schaden] deguene die in zijn afwesen bevesticht zijn in dienst;
ooc en wiste hij niet voor zijn wederkeeren van dezelver bevestinghe. Ooc en
hadde dezelve Gotfridus binnen Hollant gheenen dienst cuenen crijghen, waeromme
hij ghedwonghen es gheweest hendelynghe wederomme te keeren; [in
de marge: presenterende indien men hem yewers eenen dienst wiste an te wijsene,
was vulverdich daerinne terstont te tredene ende daerwarts te reysene].
Nietmin, indien hij yewers inne te cort ghebleven es ofte anders ghedaen dan hij
behoorde, stelde hem dienangaende onder het jugement van de broederen der
consistorie. Adriaen de Poortere zeyde daerup dat alzo dezelve Gotfridus bij
advyse van de[…] notablen van den ghemeente uutghesonden was, dat hij alzo ooc
wederomme bij advyse ende den ghemeene voysen van de notable ontfanghen behoorde
te wesen. Ende Ambrosius zeyde ooc dat zij ooc consentierden dat de zake voor de
consistorie ghehandelt zal werden. Zo ooc dede de voorn. Gotfridus. Daertoe heml.
eenen bequamen dach zal gheordonnert zijn; ende Ambrosius begherde dat
daerentusschen Gotfridus hem verdraghen zoude van in het ampt van dienste te
treden. Ende den dach om die van de ghemeente ghehoor te ghevene, es denzelven
bij den consistorie ghestelt ende gheord[o]nnert up sondaeghe in acht daghen
erstcommende. Ende midts dat de Heere 't huus daer Gotfridus in woont met de
ziecte der pesten bezocht heeft, zo hebben de broederen besloten dat dezelve
Gotfridus hem zal afhouden van de dienst ende van de consistorie, 21 daghen naer
coustume des lants. [Acta nr. 1564 geeft aan dat de predikanten
verantwoording moesten afleggen ten overstaan van de gemeente waarin ze waren
beroepen, in dit geval vertegenwoordigd door enkele consistorie-oudsten.]
Op den 2en meye 1574 compererende Cornelis Coorne, beclaeghde hem dat hij als ghecommittert van Jan van Cuyck, commissaris van de prince, verleyt heeft in handen van de voorn. commissaris zulcke penningen als de broederen deser ghemeente belooft hadden ten advanchemente van de ghemeene zake te betaelen, zo ghereet als bij termijnen, totter somme van ontrent £110 st[erlinc]x ofte daerontrent [In Hessels ELBA is niets over deze zaak te vinden. Uit Acta deel II, 129, 31 oktober 1573 blijkt alleen dat Coorne één van de 25 personen is die "zyn ghecompareert on de briefuen van den prince te communiceren".]. Daerinne dat sonderlinghe in faulte blijft Adriaen de Poortere totter somme van 20 sh. sterlinx; verzouckende an de broederen dat zij te dien fyne denzelven Poortere voor heml. willen ontbieden ende hem dienanghaende vermanen. Men zal Poortere oproupen op zondaghe erstcommende. Piels zal het doen. [Acta nr. 1724 bewijst dat ook prominenten in de gemeente zich aan hun verplichtingen moeten houden.]
Op den 9en meye 1574 comparerende Adriaen de Poortere, ten verzoucke van Cornelis Coorne, verclaersde dat hij dezelven Cornelis niet belooft en heeft noch ooc hem yet sculdich es. Nemaer toeghesproken zijnde van deghuene die hij belooft zoude hebben te gheven tot der ghemeene, zal dezelve verandwoorden zo hij zal meenen te ghestaene ofte vuldoene. [Acta nr. 1733 geeft aan dat Adriaen zich niet verplicht had, maar toch aan het betalingsverzoek zal voldoen.]
Verhinderinge des huywelickes Annekes van Hulle
Op 21 octobris 1574 verklaert Adriaen Verporten van eener sekerer verhinderinge in den huywelick Annekes van Hulle, van Ghentt, mit eenen sekeren jungen geselle, dien hij achtet een quaadt beleydt te sijne. Ende dat hij, Adriaen, van deser dochter broeder last hebbe vör dese dochter sorge te dragen, ende sij selves dartoe verwilliget hebbe in tegenwordicheit desselven höres broeders. Secht darbeneven dat noch dochter noch junge geselle enich consent hebbe van hören vrienden. Ende kan niet vinden, als hij secht, dat edt enichssins hör profijt solde sijn.
Versoeck huywelickes tusschen Daniel van Achter ende Tanneken Hebbelincks
Daniel van Achter, van Brakel, versoeckt ten huywelicke uthgeroepen te werden mit Tanneken Hebbelincks alias Verhulle, van Ghentt. Wardt vör antworde gegeven dat dewijle geen van beyden vrij was, de junge man noch eenen vader heefft, de dochter onder höres broeders ende Adriaen Verporten sorge stunde, dat sij vorierst der voors. consent verwerven ende den raadt; also gescheyden.
Tanneken Verhülle
Op den 24 februari 1575 bekent Tanneken Verhülle, vermaent van hörer ongehorsamheit tegen de consistorie ende tegen derselven raadt bewesen, qualick gedaan te hebben ende belovet höre schuldt te bekennen bij Adriaan de Porter ende hören broederen. Sal Christiaen de Rijke tuyge sijn bij Adrian vorschreven. [Acta nrs. 1884, 1885 en 1969 geven aan dat de kerk tot diep in het persoonlijke leven van de kerkleden doordringt; voor het aangaan van een huwelijk moet instemming van de kerk worden verworven en wanneer dat niet deugdelijk wordt verzocht, dan volgen sancties.]
Adriaan de Poorter woonde in 1576 in Lymestreete Warde te Londen, samen met zijn vrouw Frauncys, en inwoners Hercules van Solt [broer van Francyne], Andrys Bowber, Arnold Trace, Haunce van Seelde, Cely Lapson en bedienden and Guyllam, Kathern en Jamys, behorende tot St Georgies Parishe. [Returns of Aliens, Part 2 Pag.177 en 189]. Een groot huishouden dus, zelfs voor een koopman.
Names of those Members of the Dutch Church London, who engaged to subscribe sums annually for the support and education of selected Students of their Congregation at Cambridge University or elsewhere; from 1576 to 1591. Op de lijst van namen die bijdroegen aan studiefondsen wordt gemeld: "So ist dat de dienaers deser Nederduytscher Ghemeynte binnen Londen, metten anderen kercken onser natie in diesen koninckrycke hier ouder rypelick ghehandelt, hebbende te samen voor goet, ia gansch noodich ghevonden hebben dat elcke ghemeynte na hare vermoghen hier-in soude voorsien; Ende hebben derhaluen voorghenomen, boven de propositien die alreeede oock na besluyt der voorñ kercken onser natie opghericht syn, ettelicke Jonghers, die sy de bequamste achten sullen op te brenghen in de studien, om in toekoemende tyden der Ghemeynte Christi dienstelick te moghen syn. Ende hebben hiertoe ghebeden eñ gheauthoriseert de Eersame ende vrome broederen Adriaen de Poortere van Antdwerpen, Jan vander Beke, ende Dierick Heyndrickx, die de namen eñ presentatie der goetwilligher afnemen sullen. Actum desen achtsen Julij, 1576, in onse Consistorie]. Adriaan de Poorter wordt met anderen gemachtigd te collecteren voor een studiefonds voor theologiestudenten en tekent zelf in op 15 juli 1576 voor 3 jaar per jaar £3 [bron: Returns of aliens, dwelling in the city and suburbs of London, from the reign of Henry VIII. to that of James I; The University Press, 1902, Part 2 pag.203]
In 1577 vestigt, naar aanleiding van de Spaanse Furie in Antwerpen, broer Hans van Solt de oude zijn handelsfirma in het huis van Francina van Solt en Adriaen de Poorter, terwijl zijn gezin nog in Antwerpen verblijft; voorlopig reist hij heen en weer. [Alan Curtis in the introduction tot the Susanna van Solt Manuscript, 1960]
In januari 1577 worden de vermogensaanslagen uitgebracht: Lay Subsidies, London Certificate, 22 January, 20 Eliz. 1577[-8], by the Lord Mayor Thomas Smyth and Thomas Egerton, Deputy to the Governor of the Merchants Adventurers to the Lord High Treasurer, and other officers of the Exchequer exempting the following persons, merchants of Antwerp and others, from the second payment of the Subsidy granted 18 Eliz. (1575), pursuant to letters patent dated 6 October, 18 Eliz: In Lymestreete Warde: Adryan de Portyer, xxx li [Returns of Aliens, Part 2 Pag.211]. Dit betekent dat Adraan de Poorter zou worden aangeslagen voor een vermogen van £ 30.000.-
Op 2 octobris 1578 rapporteerde Adrian de Porter, Adrian Lucks opontboden te hebben ende dat hi antwoordde, hi en was en niet gesint te comen, noch met sulcke luegenaers meer te doen te hebben.
Op Donnerdach 23 octobris 1578 brocht over Adriaen de Porter, ouderlinck, een schrift van Adrian Lucks, waerbij deselve Lucks in den iersten weygert in consistorie te verschijnen. Allegierende daertoe sekere onbequame scheltreden, tenderende tot beswaringe der consistorie, ende voorts poocht met lange propoosten goet te maken al wat hi tot laste der diakenen geseyt hadde als juste cause daertoe gehadt te hebben, al was 't dat hi eenichsins bekent uut gramschap gesproken te hebben. Gelaet hem voorts als bereyt om schult te bekennen van sijne haestige woorden ende andere fauten, maer metderdaet thoont obstinaet te blijven in meest alle 'tgene waeraf hi van ons vermaent is geweest, als bij het schrift blijckt. Was geresolveert den diakenen het schrift te laten lesen ende sij te vermanen henselven te beproeven in 'tgene waermede sij bij hetselve schrift beschuldigt worden om Adrian te voldoen in 'tgene daer sij mochten eenighe schult hebben, ende achterwarts wij met Adrian te handelen naer heysch der saken ende order der discipline. [Acta nrs 2142 en 2147 geven aan dat niet iedereen gecharmeerd is van het optreden van de kerkdienaren; globaal hadden de ouderlingen tot taak om samen met de predikanten de tucht uit te oefenen en hen bovendien in het huisbezoek te assisteren, de diakenen en diaconessen beheerden de eigen armenzorg; kennelijk had Adrian Lucks zich geërgerd aan het optreden van diakenen; in dit document wordt Adriaen de Poorter expliciet als ouderling aangemerkt, hoewel een verkiezing daartoe niet in de Acta voorkomt.]
Op Donnerdach den 20 novembris 1578 rapporteerde Adrian de Porter Hans Vischer opontboden te hebben, maer antwordt ontfangen dat hi niet ende soude noch willen comen.
Op Donnerdach den 4 decembris rapporteerde Adrian de Porter Hans Vischer opgedaecht te hebben ende dat hi plataf weygerde te comen. [Acta nrs 2160 en 2167; een duidelijke gezagscrisis: Vischer kwam niet!]
In 1580 was Adriaan de Poorter een gezaghebbend ouderling, lid van het consistorie, in The Dutch Church, Austin Friars, London [bron The Marriage, Baptismal, and Burial Registers, 1571 to 1874, and Monumental inscriptions, of the Dutch Reformed Church, Austin Friars, London. With a short account of the strangers and their churches. Edited by William John Charles Moens. Lymington 1884, Appendix "The Elders" pag.209].
Op den Donderdach den 16en junius anno 1580 hebben Adriaen de Porter ende Willem Bruyninck gheexamineert de huysvrouwe Hendrick Hermans, voortapster bij Hans van Remunde. Dewelcke secht datter seecker huewelicsche belofte gheschiedt is tusschen Joes Michielsen ende Catharina weduwe dewelcke sedert noch is bevesticht gheweest in de presentie van Hendrick Hermans, Jan Cornelis ende Hendrick Herresen, wielmaecker, daerover tot dien eynde geroipen. Voorts dat de voors. Joos Michiels ende Catharine wel een maent lanck tesaemen in Hendrick Huekens huys gheslaepen hebben, ghelijck man ende wijff. Heeft oick diversche van Catherins eerste mans cleeren ghebruyckt als sijn eygen; sommige dingen vercocht (het spit van de schauwe genomen ende messen daeraff ghemaeckt). Ende alsoe Joes edt huewelick niet seer en sochte te voorderen ende deser Catharine een ander huewelick voorgecoemen is, heeft sij aen Joes Michielsen voors. ghesonden ende begeert dat hij haer van beloefte ontslaen wilde. Dewelck hij weygerende, gheseet heeft dat hij se te sijnder tijt wilde trauwen, want edt was sijn wijff voor Godt ende de werelt. Aengaende sijn touven, dat hij in schulden stont. Dewelcke hij gerne quyten saude voor sijn huewelick. Sint is Joes gecoemen aen Hendrick Sweersen, schoenlapper, als Joes wilde oversee gaen, ende heeft Hendrick gebeden dat hij hem wilde behulpich sijn, opdat hij ontslegen mochte wesen van de beloefte die hij Thrynken ghedaen hadde. Michiel Simonssen, backer, ende sijn huysvrouwe ghetuygen al 'tgene voors. ruchtbaer te sijn in de wijck. [Acta nr. 2466 is ook weer een duidelijke aanwijzing voor de greep van de kerk op het persoonlijk leven van de gemeenteleden en het openbaar maken daarvan; trouwbeloften – formeel als "ondertrouw", kerkelijke akte met wettelijke consequenties, die na drie zondagen zonder klachten in de Kerk wordt bevestigd - waren heilig.]
Op donnerdach 15 septembris 1580 verschijnt Bernardt Verporten, opontboden, ende vermaant warumme hij sins lange onversoent blijfft mit der gemeynte to Nordwyck. Antwordt van sijnentwegen sijn beste gedaan te hebbene, dan dat sijne partije meer van em versoecke dan hij schuldt hebbe. Wardt vermaant noch eenmaal sijn versoeck te doen an de consistorie van Norwyck ende te arbeyden dat sijne swaricheit ten alleriersten moge geenndiget te werden. Neempt sulckes an ende dat hij dartoe onsen broeder Adriaan Verporten sijnen brieff in de hande geven sal, die denselven an de vors. consistorie beschicken sal. Also gescheyden. [Acta nr. 2510; schuld bekennen van onjuist gedrag onder gereformeerden fungeert als een soort openbare biecht en is essentieel, maar moet niet overvraagd worden.]
Op donnerdach 3 November 1580 besloten Pauwels van den Velde op te ontbieden ende aff te vragen oft hij sijnen partijen dar hij mit uthstaande heeft, genoechgedaan hebbe. Belastet A. de Porter.
Opontboden verscheen, ende hem ghevracht sijnde of hij sijn swaricheden gheeyndicht hadde, secht dat hij met sijnnen huusheere noch niet en hadde connen accorderen, hoewel dat hij 'tselve versocht hadde, overmyts dat het de weduwe van sijnnen huusheere was, [die] hem geenen afslach doen en wilt, nochte geen sulcken dach van betalinge die hij machtich is te onderhouden. Hem wiert gheraden dat hij noch anhouden soude. [Acta nrs 2538 en 3540; het consistorie wenst geen slecht imago voor vluchtelingen en daarom moeten ook huren voldaan worden.]
Opontboden verscheen Daniel de Dieu, ende hem wiert
afghevracht hoe sijn rekeninghe stont; ende hij heeft de rekeninge overghelevert
in handen van Adriaen de Poorter. Hem wiert ooc opgheleyt te predicken van heden
tijt acht dagen, dewelc hij niet en heeft willen annemen. Daerome is hem
toeghelaten gheweest dat hij noch somege reysen soude [daerboven]
proponeren. [Acta nr 2541]
Op sondach den 20 voors. 1580 Ut oorsake dat de
Fransoeysen versochten te weeten hoe dat wij begerden te handelen in de sake van
onsen Tempel. Of wij 't in de drie aerbiters wilden laten comen die alreede
benompt waerren, ofte dat wij haer presentatie wilden naercomen van haer
ghetughen te hooren etc. Daerop is ratsam ghevonden dat D. Godofridus, Jan van
Ro ende Adriaen Poorter gaen souden bij Doctor Haman om te vernemen of onse
patente noch in haer volle cracht was, daer de voors. persoenen gheweest hebben.
Ende Haman heeft voor antworde ghegheven dat de patente haer autoriteit
verloerren hadde met de doot van coninck Edewardus. Ende hij riet seere dat wij
de [swaerricheyt onder ons souden eyndighen] sake niet roeren en souden,
opdat wij niet allebeede van de Tempel beroeft en wierden. Daerop hebben de
broeders gheraetslacht ende goetgevonden dat men de Fransoeysen met protestatie
soude anseggen, dat wij tevreden waerren datet van de drie aerbiters die alreede
ghenompt sijn, sonde gheoordeelt werden, so sij darmee anders niet tevreden sijn
en wilden. Dewelc wij nochtans wel wensten. [Acta nr. 2544; Koning Edward had
gebouwen toegewezen aan de onderscheiden vluchtelingenkerken, maar dat soort
besluiten waren slechts geldig gedurende de regeerperiode; de Franstalige Waalse
kerk kon niet geweerd worden.]
Op Donderdach den 22 junius 1581 wiert door Ariaen Gieselinck aengebracht van edt onstichlijck leven ende roockeloosen wandel Jacomyn Wychaerts, daerin sij lange tijt gecontinuert heeft. Derhalven sij soude opgeroepen werden door Poorter tegen donderdach naest. [Acta nr. 2633; zij werd ernstig toegesproken!]
Op 16 Juli 1581werd opnieuw gecollecteerd voor de theologiestudenten, dit keer door de ouderlingen Mattheus Huls and Christiaen de Ryke. Adriaan de Poorter tekent op 10 augustus 1581 opnieuw in voor 3 jaar per jaar £3 als voortzetting van de collecte voor het studiefonds. [Returns of Aliens Part 2 Pag.204/205].
Op donnerdach 7 septembris 1581 Gehandelt van Lucas Verhagen uth oirsake des brieves van D. Jacobo gekomen, die angefft dat te Ghentt commoditeit van schole sij. Wardt besloten denselven Lucas ten alleriersten aff te verdigen na Ghentt, ende dat men Jan de Woe anspreken sal sijnen neve mede te schicken. Dese leste sake wardt bevolen Jan de Woe an te geven dör Porter ende Luls. [Acta nr. 2686; Gent, Brugge en Brussel waren voortdurend onderwerp van zorg voor de Londense gemeente.]
Op 28 januarii 1582 hebben versocht Christiaen de Rijcke, Adriaen de Poortere, Adriaen Ghyselinck, Sebastiaen Heukens, Jan Clerck ende Aelbrecht Sprock ontslaeghen te wordene van haeren dienst des ouderlincschap. Ende is besloten ende geraedtsaem gevonden dat men van dese ses voors. dry soude ontslaen. Ende sijn bestemt om ontslaeghen te worden: Adriaen de Poortere, Aelbracht Sprock ende Jan Clerck, doordien dat haere redenen aldergewichtichste gevonden ende geoordeelt sijn.
Op 8 februarii 1582 Dewile Adriaen de Poortere, Jan Clerck ende Albrecht Sprock dese kercke lange tijt ghetrauwelick ghedient hebben in het ampt des ouderlincxschap, endelick versocht hebben van haeren dienst ontsleghen te wordene; de broederen haere redenen ghehoort hebbende, hebben haere begerte gheconsenteert. So isset dat de dienaren, ouderlinghen ende deakenen bijeen gheweest hebben om den dienst te verheelen. Ende naer anroupinghe van den name des Heeren, hebben sij dese drie broederen tegenwoordich, met namen Gelaude Dotengi, Jan van der Beke ende Denys de Mont, tot ouderlingen vercoren. Dewelcke wij ul. alsnu voorstellen. Derhalven vermanen de ghemeente, so yemant eenighe verhinderinghe weet waeromme dat sy haere dienst met stichtinghe niet en soude conen bedienen, dat sy sulcx tusschen dit ende saterdage voor den middach nast de dienaren anbringe; ende so daer nyemant en compt, so sal men het swijghen derghemeynte voor verwillinghen houden. [Acta nrs 2781 en 2785; zowel het aantreden als het aftreden van ouderlingen en diakenen dient instemming van de gemeenteleden te verwerven.]
Op 1 augustus 1582 een aanvullende vermogensheffing: Lay Subsidies, Additional Indentures, 1 August 24 Eliz. of the second payment of the Subsidy granted 16 january 23 Eliz. (1581) in Lyme Streete Warde: Per Privatum Sigillum Adrian de Porter lx li. vj li., In Adryan de Porters howse: Frauncys his wyfe, Haunce van Seelde, Cely Lapson, per poll. xij d. [Returns of Aliens, Part 2 Pag.235]. Dit keer werden de huishoudens in z'n geheel aangeslagen. Het vermogen van Adriaan is inmiddels gestegen tot £60.000
In december 1582 doneert Adryaen de Poorter £ 1.00.00 aan eene collectie gedaen voor den kerckennoot der stadt Brussel; in februari 1584 doneert Adriaen de Poorter £ 4.00.00 voor zowel Gent als Ostende in de collecte gedaen voor de armen der ghemeynten van Ghent ende Ostende; in het voorjaar van 1584 doneert Adriaen de Poorter £ 25.00.00 voor de collecte gedaan in onse gemeynte, de Austin Friars, bij laste van den Hogen Raet deses Rijckx van Engelant tot voorderinge van de ghemeyne sake ende noot in ’t Nederlant [Acta van het consistorie van de Nederlandse gemeente te Londen, 1569-1585, door Auke Jan Jelsma & Owe Boersma, uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis te ’s-Gravenhage in 1993; bijlage iii, iv & v]
Den 31 dach janneuarus 1583, donderdach vertoinen Christiaan de Rijke ende Adriaan de Porter hoe onse broeder Jan de Rode, in den Heere ontslapen, vijff kinder nagelaten heefft diewelcke niet konnen onthouden werden mit sulcken als hij nagelaten heefft; ende dewijle de weduwe der affgestorven dieners onthouden moeten werden, veel meer de weesen der dieners. Wardt besloten darover mit den diaconen te handelen ende darover antworde geven.
Op den 7 februarii 1583, donderdach wiert oock besloten in presentie ende advys van de dyaconen, aengaende de nagelaten vijf wesen van saliger Jan van Roo, onsen dienar, gelijck sulx van Cristyaen de Rijcke ende Adryaen de Poorter versocht wierde, dat men deselve uut de borse des diensts soude toeleggen soveel als sij tecort souden mogen comen om eerlick op te brengen sonder haer capitael te verteeren.
Op Donderdach den 7den merte 1583 Is besloten bij de drye dinsten, diernaren, ouderlinghen ende diakenen, aengaende de kinderen van onsen overleden broeder Jan van Roode; ende is goetghevonden dat men tot onderhout van de kinderen toelegghen sal voor een jaer acht pont, ende ten eynde van jaer breeder met Adriaen de Poorter ende Kerstiaen de Rijck, oversienders derselver kinderen, te spreeken ofte het alsdan noch noochdich wesen sal haer noch yet toe te legghen ofte niet.
Op Donderdach den 21 martius 1583 wiert gesproken van het aengeven van Cristyaen de Rijcke op sondach lest, als namelick dat Adriaen de Poorter niet wilde aenneemen het executorschap met Cristyaen de Rijcke over de wesen van salighe Jan de Rode, ofte ten ware datter de consistorie een bij hem voechde. Wiert besloten hem aen te dienen dat wij geensins en soude appointeren bij hem. Daeromme, so wij haer enyge goede raet conden geven in de beleydinge van den saecken, soude 't garne doen.
Op Donderdach den 5 december 1583 geeft aen Cristiaen de Rijcke dat hij met Adriaen de Poorter gesproken, ende het jaer is om van datter 8 lb. verwillicht wierde tot onderhout der wesen s[ali]ger Jan van Roo, ende seyt dat se wel 12 lb. ten achteren geteert sijn. Ende begheerde voorder onse hulpe ende raet. Wiert besloten met den diaconen daeraf te handelen.
Op Donderdach den 2 januaryo 1584 geeft aen Cristiaen de Rijcke, oock last hebbende van Adriaen de Poorter, beyde oversienders van de kindren van saliger Jan van Roo, ende versochte noch hulpe tot onderhoudinge der voors. kinderen. Want boven de acht ponden dye sij van de kercke gehadt hebben, sijn se wel veertien ponden ten achteren geteert het verleden jaer. Wiert besloten Cristiaen de Rijcke voors. aen te dienen, uutdien dat de kercke alrede seer belast is ende dat de kinderen schier genoech hebben om daerbij te leven so men deselve bestelt op een ambacht ofte bij andere degelijcken lieden; ende derhalven conden wij deselve kindren niet meer toeleggen tot onderhout derselven. Oock so en vonden wij niet goet dat sij ofte wij enyge van dien souden ter studien besteden, doch sij, de oversienders, mochten daerin doen dat hen goetdunckt. [Acta nrs 2950, 2956, 2972, 2981, 3174 en 3193; voorbeeld van zorg in de diaconie van de kerk.]
Op Maendach den 25 februarye 1583 sijn tesamen vergadert in onse consistorie de dry diensten, namelicken de dienaren des Woorts, auderlingen ende dyaconen, om onsen dienst des auderlingckxschap te verheelen met twee ouderlingen, in stede van der afgestorvenen s[ali]ge Mathijs Luls ende afgaende Jan Beelen. So heeft eenyder een briefken overgegeven waerin een yder heeft geschreven die hij bequaem achtede tot sodaen een ampt des auderlingxschap, ende volgen hierna de namen derselver:
Gillis Hueryblock Gabriel Barts Cristyaen van Straselle
Michiel Corselis Willem Jacobsen Jan de Wee
Lodewijck Theus Abraham van Delden Cornelis Bosyn
Adryaen de Poorter Lieven van der Putte Guilame Courten
Jan Edwarts Hendrick Kule Jan Anglee
Lowys van Wingen Jan de Clarck Engelbert Kempen
Michiel Manet Jan van Peenen Nycolas de Witte
Op dese een ende twintich persoonen heeft men op elcke persoon bysonder de stemmen omgevraecht wie dat men uut ofte onder de verkiesingen soude gelaten worden. Ende die onder de verkiesingen soude blijven, sijn te weten: Lodewijck Theus, Lowys van Wingen, Abraham van Delden, Hendrick Kule, Cornelis Bosyn, Engelbrecht Kempen. Ende de stemmen sijnde secreetlick omgevraecht, so heeft een yder twee sijn stemmen gegeven. Ende de meeste stemmen sijn gevallen op Hendrick Kule ende Abraham van Delden. Die daerop gehoort sijnde, ende hebbende gheen wettelcke oorsake om niet aen te neemen, so heeft men se so geparsuadeert dat sij 't beyde aengenomen hebben om sondach naest de gemeynte voorgestelt te worden.
Wiert oock gesprooken aengaende de verhelinge des diensts des diacenschap, ende wiert goetgevonden dat men vier diaconen soude verkiesen in stede van de afgestorvene s[aliger] Elyas de Mey ende afgaenden Abraham van Delden, Jacob Jansson ende Cornelis de Neve. Ende soude geschieden van heden in 14 dagen, 's maendaechs na de bevestinge der ouderlingen voorschreven. [Acta nrs. 2966 en 2967; bij verkiezing tot ouderling of diaken moest betrokkene heel goede redenen hebben om die benoeming/beroeping niet aan te nemen.]
Op Donderdach den 16en aprillis 1584 Verschijnt Adriaen de Poorter ende claecht over de weduwe van Lieven de Timmerman, alsdat deselve hem 27 lb. schuldich is ende dat hij gheen gelt can crijgen, want heeft er dickmael gesonden. Oock so wilt sij hem niet comen spreecken. Vraecht ofte wij Adam Wiellarts, die hij gebruyckt heeft om haer te besenden, willen horen. Seyden: Ja. Ende die seyde dat sij gheen ander antwoort en gheeft dan dat sij niet en wilt comen. Oock heeft et niet om te betalen, ende heeft geruchten gehoort dat sij wilt vertrecken. Wiert goetgevonden haer terstont te besenden, datwelcke geschiede bij Denys de Mont ende Cristiaen de Rijcke. Ende wilde niet verschijnen voor de broederen. Daeromme wiert A. de Poorter toegelaten, so het hem goetdunckt, mach sick met het recht behelpen. [Acta nr. 3292; typisch voorbeeld van poging tot minnelijke schikking en dan pas toestemming geven een rechtsprocedure te starten.]
Op 26 november 1584 sijnde Louys van Wingen, oponboden, is verscheenen ende hem wierde voorgehouden de aenclachte de Poorter tegen hem met getuygenisen ingebrocht heeft tegen sijn persoon, als namelick dat hij hem niet betaelt en heeft volgende de beloften hem gedaen. Hij bekent wel dattet so is, dan meende door den middel van Noorwich gelt te crijgen, dan de peste heeft sulcx aldaer verhindert; ende de beloften sijn te meer geschiet omdat hem Poorter voors. seer moyelick gevallen heeft. Hij antwoort dat hij niet meer doen en can dan hij mach, ende wil hem altijt avanceren gelijck hij tot noch toe gedaen heeft. Ende Delden ende Kuul souden sulcx Poorter aendienen ende persuaderen. [Acta nr. 3444; prominente kerkleden moeten ook overmacht accepteren en geduld betrachten.]
Op Donderdach den 25 martius 1585 so sijn vergadert in onse consistorie de drie diensten, narnelicken de dienars des Woorts, ouderlingen ende diaconen, omdat wij den dienst souden vermaken met drie ouderlingen in stede van Christiaen de Rijcke, Hans Gast ende Adriaen Gyselinck, die over acht dagen was belooft dat sij souden afgaen. Ende na de aenroepinge des naems Goods ende ordre geobserveert, beschreven den 25 februarii 1583 [zia Acta 2966], so vielen de meeste stemmen op Lodewijck Theus, Gerart Plateel ende Adryaen de Poorter. Dese drie parsoonen sijnde terstont gehaelt, so sijn se de een voor de ander na verscheenen ende hebben gheen wettige excuse. So hebben sij het aengenomen ende verwillichde op sondach naeste voorgestelt te worden [In de marge is toegevoegd: 'siet de maniere van voorstellen den 8 februari 1582 – Acta 2785]. [Acta nr. 3509]
Op Donderdach den 6 mey 1585 Wiert gesproocken met den diaconen over sulcx als in het ceotus op dinsdag bij den Francoysen wierde aengegeven. Te weeten, dat Mr. Marten de Peyster een huis geheurt heeft om een school op te richten, dan can gheen borge stellen dat de implementen in haer geheel sullen blijven; daeromme hij sulcx van ons ende de Francoysen versoect. Wiert goetgevonden dat Adrian de Poorter ende Glaude Dotigni om de gelegentheit te ondersoecken ende ons rapport doen. [Acta nr. 3531]
Op Donderdach den 15en julii 1585 Wiert goetgevonden dat men Gerart Truyen soude oponbieden tegen donderdach naest om hem noch eens te vermaenen, gelijck den 8 april lest. Dan Adriaen de Poorter rapporteert dat volgende sijn last hem opgeleyt den 8 deser, heeft vernomen ofte die twee personen yet weeten om van sijn saken te getuygen. Brenght in, al is 't schoon dat hij se niet gesproocken heeft, so seyt Jan de Backer dat deselve sullen geslapen hebben ende niet sullen conen getuygen, want hij hadde genoechsaem daerna vernomen.
Op Donderdach den 22 julii 1585 te 's achternoens is Gerart Truyen, oponboden, niet verscheenen. Ende wiert besloten dat hem A. de Poorter wederomme oponbieden soude tegen donderdach naest. [Acta nrs. 3563 en 3567; in Londen was het nog niet de gewoonte dat dominee en ouderling in dit soort zaken op huisbezoek gaan.]
Op 19 juli 1585 verscheen: A Cathalogue or Roule of the Names of all those which are of the Dutche Churche or Congrigacion in London, made the nyntenth daye of the monethe of July in the yeare of our Lorde God a thowsand fyve houndreth fowreskore and fyve, and in the seaven and twentithe yeare of the Raigne of our moste gracious and soveraigne Lady Elizabeth, by the grace of God Queene of Englande, Fraunce, and Ireland, Defendresse of the Faythe, &c. met In the Parishe of St Peter in Cornehill: Adrian de Poorter and his wyfe, maar ook Gyles Lisvelt, John van Solt en Catherin de Moye. [Returns of Aliens Part 2 Pag.385]. Lisvelt en de Moye waren personeel van Adriaan, maar welke Jan van Solt hier bedoelt wordt is onduidelijk. Het zou kunnen dat het hier om Hans van Solt de oude gaat vóór zijn gezin uit Antwerpen naar Londen verhuisde [zie Placaet van Uitgewekenen uit 1585].
Op 9 october 1585 werd voor de Lay Subsidies Londen gegeven: een Certificate, 9 October 27 Eliz. by the Collectors of the Customs tot he Lord High Treasurer and other officers of the Exchequer, exempting the folowing persons, Merchants, born in Antwerp and other place in the Low Countries from the first payment of the Susidy granted 27 Eliz. (1584), pursuant ot Letters Patent dated 11 August, 27 Eliz. Betrof o.a. Adryan de Porter within Lymestreete Warde. Similar Certificate, 5 November, 28 Eliz. (1586), for the payment of the second Subsidy betrof o.a. ook Adrian de Porter within the Warde of Lymestrete. [Returns of Aliens Part 2 Pag.389]. Dit keer dus een vrijstelling van de heffing.
Op Donderdag 11 november 1585 sijn ondertrout Jaques de Hoyon, van Antwerpen, weduwaer, met Catheline de Mey, van Antwerpen, jongedochter. Adriaen de Poorter, haer meester, verclaerde dat de voornomde Catheline geen ouders oft meters hadde. [Acta nr. 3618; in 1576 wordt Kathlyn al genoemd als huispersoneel van Adriaen.]
Op 30 december 1585 zijn dit de notabelen die compareerden in de consistorie, opontbeden weesenden de 28 september 1572 [zie Acta 1135], nietjeghenstaenden datter meer ontboen waren, die niet en compareerden: Anthoni Es: noot, dat me se senden zal, maer hequamer; Zeghers van Scherbeke: settet in onsen discretie; Jacob Sael: daer zijn bequamer; Gotfridus: was drymael bij de Mayesteyt gheautoriseert hier in zijn dienst; Adriaen de Poorter: niet te zenden ma[er] te sparen om Vlaenderen in ons vaderlant; Jan Lodewijcs, Piltier: es tevreen dry te zenden ende dry hier te behauden; Willem Fogghe: met conditie dat Gotfridus weedercommen sal. [Acta nr 3634]
Also een dienaer des Woorts deser Gemeinte met twee Ouderlingen vañ Broederen der Consistorie gesonden zyn geweest te Cambrits om te vernemen na den voortgane inde studien, eñ na de conversatie der drie studenten aldaer onderhouden. Ende dat de seleu gesante rapport deden hoe se de studenten wel ondersocht, eñ na alles vernomen hebbeñ niet anders en verstaen dat goet getuigenisse dattet Jongers zyn, van welke goede vrucht der Gemeinte staet te verwachten. So ist op dit goet rapport eñ getuigenisse, in de vergaderinge vañ Ministren, Ouderlingen, eñ Diakenen goet, eñ voor de Gemeinte Christi proflitelick, gevonden is de selue studenten noch in de studien te laten continueren voor twee oft drie jarne, na de gauen die Godt verleenen sal, om der Gemeinte bequamel’ te mogen dienen. Dits aldus geresolueert, den eersten Septembris, 1586, eñ goet gevonden de goet willige en liefhebbers du kerken Christi te bidden dat daer toe iaerlix na haer vermogen willen toelegghen. Adriaan de Poorter tekent in 1586 opnieuw voor 3 jaar per jaar £2 als voortzetting van de collecte voor het studiefonds. [Returns of Aliens Part 2 Pag. 206/207].
In 1588 – het jaar van de Spaanse Armada - Stow’s Survey Of London, By Strype, Il, 406 "In that critical year, 1588, there being a loan charged by the Queen upon the City, the Companies and Mysteries of London subscribed each distinctly. Then did the Strangers also subscribe among themselves the sum of £4900. [sic]. Their names and the sums they subscribed were as follows: o.a. Adrian de Porter £100 [Returns of Aliens Part 2 Pag.414].
1588 Volghen dye contribuanten tot het onderhoudt vanden studenten, dye belooft hebben te contrybueren voor drye jaeren, en tyden en ter presencyen der naervolgende persoonen. Adriaan de Poorter tekent in op 14 augustus 1589 voor 2 jaar per jaar £2; [Returns of Aliens Part 2 Pag. 209].
Lay Subsidies, London Certificate, 3 December, 33 Eliz., 1590, by the Lord Mayor to the Lord High Treasurer and other officers of the Exchequer, exempting the following persons, merchants of Antwerp and others, from paying the second payment of the [first] Subsidy granted 31 Eliz. (1589), pursuant to letters patent dated 23 January, 32 Eliz. o.a. Adrian de Porter in the Warde of Tower [Returns of Aliens Part 2 Pag. 428].
Lay Subsidies, London, Certificate, 1 June, 33 Eliz. 1591, by the Commissioners for levying the second ’payment of the first Subsidy granted 31 Eliz. (1589), that the following persons were either dead, departed, or gone out of the Ward of Tower. Frauncis Porter, wyef of Audrian de Porter iiij d. not to be founde. [Returns of Aliens Part 2 Pag. 436].
Den 8e Augusti 1591 syn vergadert gheweest de Dienaers des Woorts, Ouderlinghen eñ Diakenen, in welcke tegenwoordicheyt opontboden zynde de notable des[en] Ghemeinde, wart hen vertoocht de tachterheit vañ middelen voor de Studenten. Waarop de selue notable de zake goet vindende, hebben vrywillichen hare contributie daertoe belooft, elc by naeme, als hier na volgt; en dit voor den termyn van vier jaren na de date als bouen. De naemen der Contribuanten tot de onderhoudinghen der Studenten vande Nederduytsche Ghemeynte te Londen, welcke contributie geschiet is de 8. Augustj, 1591, eñ dat voor vier jaeren. Adriaan de Poorter £2; [Returns of Aliens Part 2 Pag. 210].
Lay Subsidies, London, Certificate, 17 December, 34 Eliz. 1591, by the Lord Mayor to the Lord High Treasurer, and other officers of the Exchequer, exempting the following persons, merchants of Antwerp and others, from paying the first payment of the second Subsidy granted 31 Eliz. (1589), pursuant to letters patent dated 23 January, 32 Eliz. o.a. Adrian de Porter within the Warde of Tower; [Returns of Aliens Part 2 Pag. 440].
Lay Subsidies, London, Certificate, 11 January, 35 Eliz. 1592[-3], by the Lord Mayor to the Lord High Treasurer and other officers of the Exchequer, exempting the following persons, merchants of Antwerp and others, from paying the last payment of the second Subsidy granted 31 Eliz. (1589), pursuant to letters patent dated 23 January 32 Eliz. o.a. Adrian de Porter within the Warde of Tower; [Returns of Aliens Part 2 Pag. 442].
Bij de heffing in 1593 is een afzonderlijke regsitratie gemaakt van de vreemdeingen: 339 Adreyan Deporte and Frances, his wife, housekeepers; of Antwerp (Andwarpe), merchant, no childeren, apprentice of 22 years; two maid servants; in Engalnd 26 years, no denizen, of the Dutsch Church; keeps and sets no English persons to work. [Returns of strangers in the Metropolis 1593, 1627, 1635, 1639 : a study of an active minority / by Irene Scouloudi – pag.168]
In Book 8, No. 2 van de Dutch Church Registers of Members staat een Catalogue of all those that are of the Dutche Churche in London, written the last of October, 1594. Adrian de Poorter and his wyfe, Andrewe Boeue, Mary Andries, and the mayde servant Jacomyne Hacke wonen in Minsinck Lane. [Returns of Aliens Part 2 Pag. 465]
De naemen van de notable deser Gemeynte, eñ hoe veel elck heeft ver willicht iaerlich te contribueren tot de onderhoudinghe der Studenten vande Nederduytsche Ghemeynte te Londen, eñ dat voor vier iaeren; geschiet op den 23. Novembris, anno 1595; Adriaan de Poorter £2; [Returns of Aliens Part 2 Pag. 212]
Lay Subsidies, London, Certificate, 29 November, 40 Eliz., 1597, by the Commissioners for levying the second payment of the third Subsidy granted 35 Eliz. (1593), that the following persons were either dead, departed, or gone out of the Ward of Billingsgate: St George and St Margarettes Parishes. Straingers. Adrian de Porter ... XX li. ... xl s. gone. [Returns of Aliens Part 2 Pag. 485]
In geen van de geraadpleegde literatuur is er na 1597 nog iets te vinden over Adriaan de Poorter. Merkwaardig genoeg wordt hij ook niet vermeld in de begraafregsiters van de Austin Friars, waarin hij toch een heel belangrijke rol heeft gespeeld. Vermoedelijk is Francina met haar broer Hans rond de eeuwwisseling naar Amsterdam vertrokken. Ook is niet te vinden dat Adriaan voor de VOC werkte, maar het kan wel zijn dat hij met de VOC handelde, vandaar wellicht de vordering op de VOC.