Pieter van Solt, Commissionair en Expeditiechef
Geboorte
Petrus Franciscus [Pieter] van Solt
is geboren op 11 september 1840 om 02:00 in Amsterdam [Register 7 folio 82v], zoon van Petrus [Pieter] van Solt en Geertrudis [Geertrudis] Looman. Van de geboorte is aangifte gedaan op 14 september 1840. Uit de geboorteakte blijkt dat zijn vader, Pieter van Solt, van beroep onderwijzer was en in de Bentingstraat, Canton Nş3 Nş6034 woonde. Als Getuigen traden op: [1] Grootvader Pieter van Solt, 66 jaar, zonder beroep, wonende op de Amstel Nş1, [2] Jacobus Nolet, 67 jaar, van beroep schoenmaker, wonende in de Voetboogstraat Nş7 en [3] de vader.Huwelijk en kinderen
Pieter trouwde in 'gemeenschap van goederen', 26 jaar oud, op 20 juni 1867 in Amsterdam [Register 6 folio 8 akte 26] met Maria Anna Theewes, 32 jaar oud, nadat zij op 6 juni 1867 in Amsterdam in ondertrouw zijn gegaan [Bijlagen Nş8 Huwelijksakte]. In de akte had Pieter als beroep 'Commissionair' en woonde in de Noorderstraat Nş479, Buurt AA. Geertrudis was winkeldochter en woonde in de Kalversterlaakt Nş28/30, Buurt D te Bergen op Zoom; haar vader was overleden. Als getuigen traden op [1] Oom Wilhelmus Augustinus van Solt, 24 jaar, zonder beroep, [2] Johannes Cornelis Mulder, 52 jaar, schilder, [3] Gerardus Wilhelmus Lucas van Elwe, 36 jaar, fabrikant, en [4] Antonius Josephus Holrak, 25 jaar, bediende, allen te Amsterdam.
Maria Anna is geboren op 10 maart 1835 om 17:00 in Bergen op Zoom. Van de geboorte is aangifte gedaan op 11 maart 1835 [Burgerlijke Stand Bergen op Zoom akte 69] als dochter van Johannes Theewes, 40 jaar, kleedermaker, en Anna Catharina Holtzer, 22 jaar, zonder beroep. Getuigen waren: [1] Henricus Gusfenhoven, 45 jaar, winkelier, en [2] Adrianus Pilaar, 44 jaar, metselaar, beiden wonende te Bergen op Zoom. Maria Anna is overleden op 26 maart 1923 om 02:00 in Amsterdam, 88 jaar oud. Van het overlijden is door [1] Hermanus Liefveld, 75 jaar, en [2] Pieter Voorveld, 75 jaar, beiden te Amsterdam, aangifte gedaan op 27 maart 1923 [Register 4 folio 52, akte 1806].
Wellicht is ter gelegenheid van het 40-jarig huwelijksjubileum op 20 juni 1907 nevenstaande foto van de kleinkinderen van Solt gemaakt.
V.l.n.r.: zittend Piet [1897], vooraan staand Chris [1905], achter Freek [1901, voor zittend Anton [1902], achter Gerard [1902], Clasien [1904], zittend Naas [1899] en staand Johan [1899].
In 1917 vierde het echtpaar hun
50-jarig huwelijksfeest met een receptie op het kantoor en in de woning van hun zoon Ignace op de Prinsengracht.
Voor de kinderen van Pieter en Maria Anna wordt naar hun eigen kaarten verwezen.
Bij de vernoeming van zijn kinderen volgt het echtpaar slechts gedeeltelijk de traditie. De oudste dochter wordt vernoemd naar moeder's moeder, maar de oudste zoon niet naar vader's vader. Pas de tweede zoon wordt naar de Pieters vernoemd. Bij de derde zoon is moeder's vader niet in beeld. De reden voor dit afwijkende gedrag in een traditionele familie is onduidelijk.
Overlijden
Pieter is overleden op 27 december 1918 om 04:00 op de Zieseniskade 21 in Amsterdam, 78 jaar oud [Register 19 folio 43 akte 11247].Van het overlijden is aangifte gedaan op 30 december 1918. Hij is begraven op 31 december 1918 te Buitenveldert RK Kerkhof [Advertentie]. Het overlijden is aangegeven door de aansprekers.
Nationale Militie
Elke man moest van 1811 tot medio 1996 militaire dienstplicht vervullen. De dienstplicht werd in 1814 vastgesteld op 5 jaar en gold vanaf het 18e levensjaar. De dienstplicht was echter niet algemeen en ook niet persoonlijk. De registratie van dienstplichtigen vond plaats op hun 18de jaar in de gemeente waarin ze woonden De registers waarin de dienstplichtigen staan ingeschreven worden militieregisters genoemd. Dit zijn registers van een bepaalde lichting (jaar). De dienstplichtigen traden in hun twintigste levensjaar in dienst. Het korps van dienstplichtigen militairen heette de Nationale Militie. Naast vrijwilligers bestond het korps uit ingelote dienstplichtigen. Tot 1898 kon iemand die was ingeloot zich laten vervangen door een remplaçant. Vaak werd dit in een notariële akte vastgelegd. Bij een wetswijziging in 1898 werd dit stelsel afgeschaft en werd de persoonlijke dienstplicht ingevoerd. Het lotingsysteem werd in 1938 afgeschaft. Ieder jaar registreerde het gemeentebestuur in inschrijvingsregisters mannen die in aanmerking kwamen voor de Nationale Militie ofwel de militaire dienstplicht. Van deze inschrijvingsregisters werden alfabetische naamlijsten gemaakt. Een tweede exemplaar werd naar de militiecommissaris gestuurd. Deze zorgde voor de loting van de ingeschrevenen. Tijdens de loting werd een lotingregister aangelegd op nummer van het lot van de ingeschrevene. Daarna gingen de lotingregisters naar de militieraad, die de verzoeken tot vrijstelling, in verband met lichamelijke gebreken of broederdienst, beoordeelde. Na beëindiging van zijn werkzaamheden leverde de militieraad alle registers in bij de Commissaris van de Koningin. Het dubbele exemplaar van de lotingregisters stuurde de raad naar de gemeenten. Nadat bekend was hoeveel dienstplichtigen nodig waren, zorgde de Commissaris van de Koningin via de burgemeesters voor het oproepen van de lotelingen.
Pieter, kantoorbediende, is in het
inschrijvingsregister van de gemeente Amsterdam van het jaar 1859 voor de lichting van het jaar 1859 ingeschreven; vervolgens is hem bij de loting Nş4905 ten deel gevallen, dat, buiten oproeping gebleven zijnde, hem tot geen dienst heeft verplicht.Testamenten en Nalatenschap
Pieter als commissionair en Maria Anna, echtelieden wonende in de Noorderstraat Nş54, buurt AA, verlijden op 19 juli 1868 hun testamenten waarbij zij elkaar tot "eenige erfgenamen" stelden, "niets daarvan uitgezonderd als alleen in het geval zij kinderen of wettige afkomelingen van vooroverleden Kinderen mogt nalaten als aan wie blijft voorbehouden de legitieme portie of het erfdeel hun bij de wet toegekend". Bovendien wijzen zij elkaar aan als uitvoerder van elkaars uiterste wilsbeschikking. Als getuigen treden op Gerardus Wilhelmus Lucas van Elwe, fabrikant, wonende Roeteringstraat Nş90, Buurt BB, en Willem Frederik Sparenberg, winkelier, wonende hoek Noorderstraat en Nieuwe Looiersdwarsstraat, beiden te Amsterdam.
Op 15 april 1919 wordt in verband met het overlijden van Pieter van Solt een Inventaris opgesteld van zijn nalatenschap. De inventaris werd opgemaakt in tegenwoordigheid van weduwe Maria Anna Theewis, zonder beroep, wonende Eerste Helmerstraat 116 te Amsterdam, als executeur-testamentair, en de zoons Ignatius Franciscus Antonius Marie, Commissionair in Effecten, wonende Prinsengracht 852 te Amsterdam en Petrus Theodorus Christianus Marie, kantoorbediende, wonende Eerste Helmerstraat 116 te Amsterdam. Een aantal inboedelvoorwerpen is in Publieke Veiling verkocht, samen met de resterende inboedel wordt deze getaxeerd op 340.-, inclusief 12,20 aan kosten. Op de Rijkspostspaarbankrekening stond een eindsaldo van 300.- Uit de inventaris blijkt ook dat Pieter een hypotheek heeft verstrekt aan Nicolaas van den Bronk, de vader van zijn schoonzus. Pieter blijkt een pensioen ad 42.- per maand te hebben ontvangen van de firma Bahlman te Amsterdam. De kosten voor begrafenis en uitvaart bedroegen gezamenlijk 442,40; de overlijdensverzekeringen bedroegen 403.
Beroep
Bij de inschrijving voor de Nationale Militie in 1859 gaf Pieter als beroep kantoorbediende op, bij zijn huwelijk in 1867 was hij Commissionair. In het geboortejaar van Pieter was Nederland nog een land van bedeelden, landarbeiders en handwerkers, die in uiterst kommervolle omstandigheden leefden, met daarboven een vrij kleine laag van handelaars, rentetrekkers en aristocraten, terwijl er nog lang geen sprake was van grootindustrie. Pas na 1850 begint het industriële grootbedrijf in Amsterdam door te dringen met de daarbij behorende sociale crisissen. In Amsterdam ging het slecht met handel en nijverheid; daar wijzigde de opening van de Koopmansbeurs op 10 september 1845 niets aan. De Beurs moest beschikbaar zijn voor alle mogelijke handelaren, kooplieden en beroepen, waaronder de commissionairs die uiteindelijk hun vaste plaats op de beursvloer kregen. De Beurs was echter al lang niet meer hét internationale centrum en zelfs niet het nationale centrum. Amsterdam was berucht om de hoge stedelijke belastingen, hoge zakelijke huurkosten, hoge handelskosten voor winkeliers, grossiers en makelaars, etc. Het stadsbestuur zelf was in handen van de zeer oude gevestigde families van kooplieden, bankiers en ondernemers dan wel renteniers, die voornamelijk op de Heren- en Keizersgracht woonden. Zij troffen elkaar op de beurs, in de Kamer van Koophandel, in de top van het bedrijfsleven en in de talloze besturen van organisaties. Op die wijze vormde men een zeer gesloten uiterst conservatieve stadselite. Logisch dat er in 1851 voor de nieuw ingevoerde raadsverkiezingen vrijwel geen opkomst, terwijl het aantal censuskiezers toch al beperkt was. Pas na de jaren vijftig begon op dit punt enige liberalisering in de Amsterdamse economische politiek. In die situatie begon de loopbaan van Pieter.
Waarin Pieter handelde is niet te achterhalen. Zijn zusters handelden in Lingeries en Confections. Een commissionair bemiddelde tussen koper en verkoper, inspecteerde de koopwaar en verzorgde de contracten. Dat zou in loondienst, zowel als zelfstandig hebben gekund. Of Pieter ook in Effecten handelde kan niet worden nagegaan. Bij de Vereniging voor de Effectenhandel begint de registratie van Commissionairs in Effecten eerst in 1876, maar daar staat Pieter niet geregistreerd. Er zijn wel voorlopers, zoals het Collegie tot Nut des Obligatiehandels en De Nieuwe Handel-Sociëteit die in 1856 gaan samenwerken in het Algemeen Beurscomité voor Publieke Fondsen. Bij de geboorte van zijn dochter Catharina in 1868 gaf hij als beroep kantoorbediende op, evenals bij haar huwelijk in 1893. In 1870 bij de geboorte van zijn zoon Ignace was hij weer Commissionair, maar bij diens huwelijk in 1896 gaf hij op bediende te zijn. Bij de geboorte van zoon Carel in 1871 gaf hij op kantoorbediende te zijn, maar bij diens overlijden in datzelfde jaar was hij weer Commissionair. Bij de geboorte van zijn zoon Piet in 1876 was hij Commissionair, maar bij diens huwelijk in 1901 kantoorbediende. Volgens de Amsterdamse adreslijst uit 1887/1888 woonden het echtpaar op de Nieuwe Zijds Voorburgwal 332 en handelde Anna Maria in Manufacturen. Omdat hij ook pensioen kreeg van de firma Bahlman, kan als meest waarschijnlijke conclusie worden getrokken dat Pieter van Solt in dienst van een handelskantoor de functie van Commissionair/Makelaar uitoefende tot hij in 1890 in dienst trad bij Bensdorp als Expeditiechef. Of dat betekende dat hij voordien in cacao handelde, moet nog worden uitgezocht. Het handboek Commissionairs uit 1861 [Hoofdstuk 11, pag.100 t/m 104] regelde dat beroep als in de bijlage opgenomen [oorspronkelijk taalgebruik gehandhaafd].
Vanaf 1890 was Pieter kennelijk in dienst bij Bensdorp. Op donderdag 8 juni 1915 herdenkt Pieter dat hij 25 jaar in dienst is als Chef Expeditieafdeling ten kantore van de firma Bensdorp & Co. Op 11 september 1915 wordt Pieter 65 jaar.
Gegevens over de Nationale Militie uit: Verklaring van de Commissaris des Konings in de Provincie Noord-Holland, Nş1557, te Haarlem op 28 maart 1867.
Gemeentearchief Amsterdam, Toegang 5075, Inventarisnummer 23092, Notaris Petrus Arendinus Smits, Register nş53, Minute nş41 en Register nş54, Minute nş42 voor de testamenten.
Noord-Hollands Archief, Notaris Adriaan Cato Schwartz, Register nş152, Minute nş15 voor de nalatenschap.
Hoofdstuk 11, pag.100 t/m 104 - met weglating van de verwijzingen naar de artikelen uit de Koophandelwet, omdat de nummering daarvan parallel loopt aan de paragrafen - uit L.de Winter: Handboek betrekkelijk koop, verkoop, ruiling en andere wijzen van eigendoms-verkrijging van roereden en onroerende goederen en onligchamelijke regten, zoo in burgerlijke als handelszaken, met doelmatig ingerigte formulieren; tevens bevattende de wettige bepalingen omtrent de pligten van makelaars, commissionnairs, expediteurs, voerlieden en schippers. Looze Zierikzee 1861.
Advertentie uit: Dagblad Het Centrum 1 juni 1915, pagina 2.
TERUG NAAR START