|
Den voors[eijde]
schipper seijde oock dat de caracque voor portgelt 7 V pardauwen gegeven
hadde ende de goederen. Behalve dat, noch 10 percento van datgaen. Oock
dat de Portugijsen in Maccau in sulcke subictie sijn, datse hun eijgen
huijsen hebben mogen offe bewoonen, hun broodt niet self te backen, hun
clederen noch alles wat het soude mogen wesen tot de minste nootdruft
anders dan door de Chinesen te mogen doen maecken. En dat als den
Thaijcam eenich gelt van doene heeft, soo ontleent hij het van de
Portugijsen, tot de somma van veertich tael 50 V pardauwen, d'welck sij
hem niet en dorven weijgeren, al hebben sij het selffs in cassa niet.
Jae sijn bedwongen selfst op swaeren interest van de inwoonders te
lenen. Dit gelt corten sij hem bij seeckere partijen in de tol, sijnde
altemits 2 offe 3 jaeren eer sij het inne hebben.
Van de
Chineesen in deselve caracque en van degeene die wij aldaer op de reede
naemen verstaen, dat in Maccau in alles niet boven de 300 Portugisen
sijn ende en hebben aldaer geen casteel noch eenige sterckte.
Van de
Portugisen die wij in de haven van Chinciu alias Pulo Gambir op de
Javoonsche Soma offe Joncke spraecken vernomen dat het de maniere is in
China, als er eenige schepen willen laeden datse voor eerst de haeven
coopen daer se met de schepen anckeren. Willen oock eene plaetse aen
landt omme te negotieren. Daer naer worden de schepen gemeten,
betaelende soo veel silvers als ment accordeert voor ijedere palm dat
het schip wijt is. Ende dan worden de coopmanschappen toegebrocht ende
alhoewel men de schepen niet vol en laeden, moeten evenwel het voors[ch]r[even]
gelt betaelen.
Voorts
dat den Thaijcam ende Coubon in grooter waerden houdt eenighe
fraijicheden als wentse glaesen van allerhande fatsoen. Perincipalijck
cannekens met tuijtgens, lampetten, groote en cleure schotelen,
altesaemen met fijne witte buskens, van de grootste spiegels fijn swart,
widt offe roodt scherlaecken, gelackt prael [paerl] en en olhos de gatto.
[katte ogen]
|