TERUG NAAR START

op het Schip over ghevoert te worden, ende van sijn Offitie ghestelt.[1]

Den 26e dito sijn sy in den name Godes, van het Casteel, leggende 3 grad. 45 minuten Zuyderbreete, t'zeyl ghedaen, om haeren kours naar Banda te stellen, ende alsoo het stille wiert, quamen haer de 4 Corrocorren te hulpe, die haer soo langhe voortroeyden tot den Zeewint quam: waerover haer verlieten, ende tegen den avont raeckten zy buyten het Gat.

Den eersten April des morghens quamen voor het Gat van Nera, dan alsoo 't stille wiert, ende daer gheen Anckergront was, dreven voorby Zuydoost aen.

Den 10e dito zijn zy op de Portugesche Reede in Banda gekomen, doch swierden het Gat van Salommon langs waer zy in quamen, door de Scheepsboot vande Schepen (Medenblick dat volladen lach, ende de Provintie die ondertusschen ingekomen was) ingeroeyt, alsoo het stille was. Met dit Schip de Provintie kregen tijdinghe dat den Admirael C.Matelief met sijne Vloote in Ambona voor het Casteel gearriveert was, ende dat hy den Vice-admirael (sijn Schip genaemt Amsterdam, eñ 't Schip den Witten Leeuw) naer dat hy sach, tegen de 7 Portugiessche Schepen, die ontrent Pulo Button laghend, niets te konnen advanceren, van daer naer Achin ghesonden hadde, om aldaer hare ladinghe te soecken. Brocht oock Brieven van den Admirael, waerinne hy ordonneerden, als dat zy haer den eersten met haer Schip naer 't Casteel souden begheven, ende dat het Schip de Provintie de ladinghe die aldaer gereet lach soude innemen, om daer mede naer het Vaderlandt te seylen.

Den 13e dito zijn in Compagnie van 't Schip Medenblick (zijnde 't selfde door den Raet alsoo goet ghevonden) t'zeyl gegaen naer Ambona.


 

[1] Het is niet duidelijk hoe het met deze koopman verging, blijkens een citaat uit: François Valentijn's Oud en nieuw Oost-Indiën vol.2 door François Valentyn (1666-1727); met aantekeningen, volledige inhoudsregisters, chronologische lijsten, door Salomo Keyzer 1856-1858; pag.410: “De heer landvoogd Houtman bevond het kasteel Victoria in 1606 in een vrij slechten stand en niet in staat om eenige tegenweer van belang te doen, zijnde meest een bullebak voor de lafhartige inlanders. Het was aar meest van zeesteenen opgezet en had geen aarden wallen achter de gordijnen; ook waren deszelfs punten klein, slecht gesteld en zonder grachten, zoodat men er aan komen kon, als men maar wilde. Hij vertoonde al deze gebreken aan de inlandsche grooten en wees hun aan hoe ligt te helpen was, waarop zij hun volk gelastten eenige kalk te branden, die tot het opmetselen van de punten vooreerst gebruikt werd. In het eerste jaar of twee viel er niet zo veel voor dezen landvoogd te doen. Ondertusschen verscheen hier den 4den maart 1607 de opperkoopman Paulus van Solt met het schip Medenblik, vindende hier liggen het jagt Enkhuisen, geladen met nagelem em ’t jagt het Duifken, dat van Nova Guinea gekomen was. … Den 18den kwamen er 4 coracora’s , met 350 mannen bemand voor het kasteel Victoria, waarop als hoofden Kimelaha Bassi Franggi en kapitein Kitoe waren, welke den heer landvoogd ontboden had, om eenige wederspanningen, die het in hun hart nog met de Portugezen hielden en zich als verraders gedroegen te straffen. Ook had de kapitein der vesting Victoria iets misdreven, waarover hij 23sten dito op het schip Medenblik vastgezet, den 25sten van zijn ambt geheel afgezet en geordonneerd werd , om met dit schip naar Jakarta of Bantam verzonden te worden, dat vooreerst den 26sten van dara naar Banda vertrok; doch kwam den 7den April weder en bleef hier tot de komst van den zeevoogd Cornelis Matelief de Jonge. Deze verscheen hier den 29sten Maart 1607 [zoo als ’t schip Delft daags te voren van hier naar Banda gezeild was] met 5 schepen op de reede, te weten Orangie, Mauritius, Erasmus, de Zwarte Arend en de Kleine Sonne, buiten welke hier nog ’t schip Enkhuisen en ’t jagt het Duifken lag.

TERUG NAAR START