De brievenIn zijn eerste brief van 22 augustus 1602 verwijst Paulus naar het verslag dat aan de bewindhebbers na aankomst is gedaan door admiraal Hans Schuurmans over de gebeurtenissen tot 11 mei 1602 [de dag van hun vertrek] en ook wat admiraal Jacob van Heemskerck in Dama heeft meegemaakt. Deze brief gaat over wat er vervolgens is geschied en wordt meegegeven aan Admiraal Wolphart Harmensson, die mondeling op de hoogte is gesteld. Paulus vermeldt dat er sinds het vertrek van de schepen van Admiraal Schuurmans weinig gehandeld is. De oorzaak daarvan is dat de koopwaren in het schip nauwelijks de prijs konden opbrengen die ze in Holland gekost hebben. Paulus betreurt het en wordt moedeloos van de omstandigheid dat hij met deze lading is opgescheept en is niet bereid om met verlies te verkopen. Niettemin voelt hij zich verplicht om zijn uiterste best te doen alles tot het meest winstgevende resultaat te brengen en rekent er op dat bewindhebbers hem dat toevertrouwen. De transportschade aan de lading is ook groot. Een kist met 21 lakens blijkt voor meer dan de helft verrot te zijn. Paulus heeft daar proces-verbaal van opgemaakt. De oorzaak van de schade is ontstaan toen de boot met koopwaren naar land varende is omgeslagen. De gehele kist is verkocht voor 160 Realen van achten [1 Reaal van achten = ongeveer 2,4 gulden]. De mailleron is voor half geld weggedaan omdat ze ernstig verroest en beschadigd waren. De lakense carisynen en kamelotten [textiel] waren onverkoopbaar vanwege ongewenste kleuren. Was de verkoop niet zo succesvol, ook het aankopen van waren verliep niet gunstig. De inlandse handelaren waren al in het volle besef van marktwerking. Ze hadden de prijs op hoog gehouden toen zij hoorden dat er schepen in aantocht waren, maar Paulus dacht de prijs wel zou zakken tegen het moment van vertrek, want de kooplieden moesten hun waar toch wel kwijt en zo veel schepen deden Bantam niet aan. Paulus vreest dat hij weinig peper zal kunnen kopen omdat die meest begeerde handelswaar al verkocht is en er bovendien concurrentie is van de handelaren ten oosten van Bantam die de goederen opkochten. Er komen weinig schepen op de Rede en er komen weinig Maleiers van het Westeinde van Sumatra. Verder geeft de brief een gespecificeerd overzicht van de handelswaar. Paulus meldt ook dat er ingebroken is [door een 4½ voet dikke muur], omdat de bewaking lag te slapen, maar dat hij wel een deel heeft teruggekregen na het oppakken van de dieven. Hij verzekert zijn uiterste best te doen de handelswaren te verkopen, maar er is weinig belangstelling, terwijl er wel veel onkosten zijn en als er wat verkocht wordt is de winst minimaal. Paulus betreurt het dat hij het niet zo goed doet als zijn voorgangers. Tenslotte vraagt hij om zijn gage via Geraert Reynst[1] of Jacob Rombouts te herinvesteren in de VOC. Of dit de 3000 gulden zijn die Dillen vermeld in het Eerste aandeelhoudersregister van de VOC en door sommigen in de literatuur wordt verondersteld, mag worden betwijfeld, want zoveel kan hij in 1602 nog niet gespaard hebben. [1] Bij de oprichting van de VOC in 1602 werd de Kamer Amsterdam van 23 leden samengesteld uit de 9 bewindhebbers van de Compagnie van Verre, 3 bewindhebbers van de Oude Compagnie te Amsterdam en 11 bewindhebbers van de Brabantse Compagnie, de grootste van de drie en bestaande voornamelijk uit Zuid-Nederlandse vluchtelingen, zoals Gerard Reynst en ook bijvoorbeeld Jacques de Velaer. De families Rombouts en van Solt behoorden ook tot de Brabantse Compagnie, maar waren ook onderling verbonden. Gerard [Gerrit] Reynst was gehuwd met Margaretha Nicquet, dochter van Jan Nicquet [de broer van Jacques Nicquet] & Margaretha Bosmans. Margaretha was de zuster van Susanna die gehuwd was met Hans Rombouts, de broer van Elisabeth die weer gehuwd was met Hans van Solt de oude. Gerard Reynst is van 1614 t/m zijn overlijden in 1615 Gouverneur namens de VOC in Indië. |
|