In de inleiding op het journaal worden enige hoofdpunten die de aandacht vergen aangeduid. In een lofdicht wordt Paulus geroemd met anderen:[1] Bij Houtman, en Van Nek, prijkt Steven van der Hagen, Een Tasman, die voor aard, Nieuw-Holland op deed dagen; Jacob van Heemskerk, en Wolfert Hermanszoon, Zijn door heel de aard beroemd, als echte watergoôn: Een dappere Van Soldt, een onvermoeide Bergen, Zijn fier en onverschrikt, schoon hen de orkanen tergen. Als bijlagen zijn achtereenvolgens opgenomen: de brief aan de VOC van 1602, de brief van 1603, de transcriptie het Journaal over 1605-1608 en de notariële akte met zijn nalatenschap. Paulus vaart als eerste commies mee op een vloot van 8 schepen die voor rekening der Eerste Geünieerde Compagnie op Oost-Indië te Amsterdam op 23 april 1601 naar Indië zeilt, te weten: oud-Amsterdam, [admiraalsschip van viceadmiraal Jan Pauwelsz.], Hoorn, Zwarte Leeuw (viceadmiraalschip van Jean Granier), Witte Leeuw en de jachten Enkhuizen, Groene Leeuw en Roode Leeuw. Laatstgenoemd jacht keert op de heenreis naar het vaderland terug; de Zwarte Leeuw geraakt van de andere schepen af. Deze komen op 22 februari 1602 voor Bantam aan. De Amsterdam en de Hoorn blijven daar. Admiraal Jacob Heemskerck gaat over op de Witte Leeuw en zeilt met dit schip, de Alkmaar, tevens de jachten Enkhuizen en Groene Leeuw, begin maart naar Djapara in het gebied van de vorst van Demak. Nadat de beide jachten midden april van daar naar Bantam zijn teruggekeerd, is voor deze stad intussen de Zwarte Leeuw gearriveerd, het viceadmiraalschip van Jean Granier. Op 11 mei 1602 gaan de Amsterdam, Hoorn, Zwarte Leeuw, Groene Leeuw en Enkhuizen onder opperkoopman Hans Schuurmans als admiraal op terugreis en bereiken in april 1603 het vaderland. Te Bantam is voor de koophandel achtergebleven Paulus van Solt. Paulus schrijft meerdere brieven vanuit Bantam naar de bewindhebbers van de VOC, onder meer in augustus 1602, in juni 1603 en in januari 1604. |
|